L., plantengeslacht van de faim der Magnoliaceeën, met een 15-tal soorten, deels in Oost-Azië, deels in Amerika inheemsch; het zijn boomen of heesters met groote, levendig gekleurde bloemen en aanzienlijke, alleenstaande bladen. Een der fraaiste soorten is de amerik.
M. grandiflora, een altijd groene plant, die een hoogte van 30 m. kan bereiken en zeer geurige bladen heeft. Een andere bekende sierplant is M. iripetala (M. umhella, M. glauca, de beverboom, afkomstig uit Carolina, een 6—9 m. hooge boom met witte bloemen en zeer groote bladen. De aziatische soorten wijken in het maaksel der bloemen eenigszins van de amerik. af en worden daarom door sommige plantkundigen tot een bijzonder geslacht (Gidllimia) vereenigd.