beroemd fransch egyptoloog, geb. 28 Juni 1846 te Parijs, studeerde sedert 1865 aan de Ecole normale supérieure en begaf zich 1867 naar Zuid-Amerika, om in zijn levensonderhoud te voorzien. In 1868 te Parijs teruggekeerd, kwam hij als docent der egyptologie aan de pas gestichte Ecole des hautes études* en werd 1878 als opvolger van Rougé aan het Collège de France benoemd.
Einde 1880 stichtte hij te Kairo op last der fransche regeering een archeologisch instituut (Mission archéologique française au Caire), dat sedert 1888 eigen mémoires uitgeeft. Toen door den dood van Mariette (zie ald.) in 1881 de betrekking van directeur der egyptische opgravingen openviel, droeg de khedive haar aan M. op, en de fransche regeering veroorloofde hem ook zijn ambt te Parijs te behouden. In dezen nieuwen werkkring, waaraan ook de leiding van het museum te Bulak verbonden is, gelukte hem het blootleggen en vinden van tal van oud-egyptische monumenten. In 1887 legde hij zijn egypt. ambten neder en keerde naar Parijs terug. Sedert 1888 is M. lid der Académie des inscriptions. Hij schreef: Des formes de la conjugaison en égyptien (1871), Du genre épistolaire chez les anciens Egyptiens (1872), De Carchemis oppidi situ et historia (1878), Histoire ancienne des peuples de VOrient (1875 en meerm.), Etudes égyptiennes (1879 vlg.), Les contes populaires de VEgypte ancienne (2de dr. 1889), Etudes de mythologie et d’ archéologie égyptiennes (Parijs 1893), enz. In 1870 stichtte hij den „Recueil de travaux relatifs a Tarchéologie et la philologie égyptienne et assyrienne”.