Gepubliceerd op 20-01-2021

Dionysus (mythologie)

betekenis & definitie

Bacchus, Liber, bij de Ouden zoon van Zeus en Semele, god van den wijn en den wijnbouw, die door de gave des wijns ’s menschen hart vervroolijkt en zorgen en kommer verdrijft en tevens aan het lichaam welstand en gezondheid verleent. Door zijne gave worden de menschen tot vroolijke gezelligheid en tot een vreedzaam genot des levens opgewekt, daarom zijn de Chariten, Eros en Aphrodite, gaarne in zijn gezelschap. Hij is een vriend der muzen, bevordert hare kunsten; het drama en de dithyrambus vonden in zijne eeredienst hun oorsprong en ontwikkeling. Ook bij Apollo voegt hij zich gaarne, en door zijne den geest verhelderende kracht, schenkt hij de gave der voorspelling; zelfs is hij een arts, door de voorzeggingskunst, en had op vele plaatsen orakels. In betrekking tot de natuur kreeg de god, die de druif plant en kweekt, eene algemeene beteekenis, hij was het die in ’t algemeen den wasdom van bloemen en vruchten bevorderde (die door regen vruchtbaar maakt), en nam alzoo deel aan de werkzaamheid van Demeter, met welke hij ook ten opzichte van het menschelijk geslacht dit gemeen heeft, dat hij zachtere zeden aankweekt en beschaving bevordert. Bij Homerus worden deze godheden des vredes, Dionysus en Demeter, zelden genoemd; zij behooren niet tot het gezelschap der olympische góden, maar verkeeren op aarde vriendschappelijk onder de menschen. Toch kent Homerus reeds den orgischen eeredienst van dezen god. Deze dienst had waarschijnlijk haren oorsprong bij de mythische Thraciërs in Beotië; vandaar is Beotië ook het vaderland van Dionysus. Zijne moeder Semele, dochter van Cadmus, woonde in Thebe. Door de ijverzuchtige Hera daartoe aangezet verzocht zij van Zeus, dat hij zich aan haar in al zijn goddelijke heerlijkheid zou vertoonen, en als Zeus nu, aan zijn woord gebonden, met bliksem en donder bij haar verscheen, werd Semele geheel door het vuur verteerd en bracht stervende een nog onvoldragen kind ter wereld, dat Zeus in zijne dij verborg en op den behoorlijken tijd aan Ino, vrouw v. Athamas te Orchomenus, ter verzorging toevertrouwde. Toen echter Hera Athamas waanzinnig gemaakt had en Ino gevlucht was, werd de jonge god aan de nymphen van den berg Nysa (vandaar Dionysus) overgegeven en door haar in een grot verborgen en met zoetigheden opgevoed. De oorspronkelijke Nysa lag zeker in Beotië; later verplaatste men hem ook naar Thracië, Arabië, Indië enz. Uit Beotië verbreidde zich de Dionysusdienst naar Attica, den Parnassus, Sicyon, Corinthe, naar de eilanden, zooals Naxos, Lesbos en a. Op Naxos is Ariadne (z. Theseus) zijne gemalin, bij welke hij Oenoptus (den wijndrinker), Euanthes (den bloeiende) en Staphylus (den druivenman) verwekte. De dienst van Dionysus verbreidde zich later, even als die der olympische góden, over geheel Griekenland, doch daar hij door zijn zachtheid en overhelling tot vroolijk levensgenot meer of min in tegenspraak was met den ernstigen en strengen aard van den eerdienst der olympische góden, vooral van de zoo invloedrijke vereering van Apollo, vond hij op vele plaatsen tegenstand. Hierop doelen vele mythen, ook die van Lycurgus, zoon van Dryas, koning der Edoniërs in Thracië. Deze verjoeg de verpleegsters van den dronken Dionysus van de nyseïsche velden, waarbij de heilige vaten op den grond vielen en Dionysus zelf om zich te redden in zee sprong, waar Thetis hem opnam. Lycurgus haalde zich hierdoor den haat der góden op den hals, Zeus sloeg hem met blindheid en verkortte zijn levensdagen (Homerus); volgens eene latere sage werd het gebied van Lycurgus door onvruchtbaarheid bezocht, hij werd krankzinnig, en in eene vlaag van waanzin zag hij zijn zoon Dryas voor een wijngaardrank aan en doodde hem; daar echter de onvruchtbaarheid voortduurde, brachten Edoniërs hem naar den berg Pangaeus, waar Dionysus hem door paarden liet vierendeelen. Te Argos werden de vrouwen die zijne dienst weerstonden door Dionysus met razernij gestraft, zoodat zij hare eigene kinderen vermoordden en verslonden. Tyrrheensche zeeroovers die hem op het strand gevonden en geroofd hadden, werden door hem in dolfijnen herschapen, op den stuurman na, die hem als god gehuldigd had. Overal waar de god kwam, voerde hij zijn dienst in; zegevierend trok hij met een dienenden sleep van Maenaden of Bacchanten, van Satyrs en Silenen, die den met wijnranken en klimop omwonden thyrsusstaf als wapen droegen, in Hellas en het buitenland rond en drong tot diep in Indië door. Het verhaal van dezen tocht naar Indië was een uitvloeisel van den tijd van Alexander den G. en moest dienen tot een mythisehen tegenhanger van den tocht der Macedoniërs. Nadat de god zijn vereering over de gansche wereld gegrondvest had, bracht hij zijne moeder uit de onderwereld naar den Olympus waar zij als Thyone (de razende) de onsterflijkheid deelachtig werd. De dienst van Dionysus droeg van oudsher het karakter van dartele vroolijkheid. Plutarchus zegt er van: „In oude tijden vierde men de Bacchusfeesten zeer eenvoudig, maar toch vroolijk genoeg; vooraan in den optocht werd een kruik met wijn en druiven gedragen, hierop volgde een bok en eindelijk iemand die een korf met vijgen droeg.” Later verdween deze eenvoud al meer en meer, men gaf zich aan uitgelaten dartelheid over en trok onder oorverdoovend geluid van fluiten, pauken en bekkens, onder het geschreeuw en met wild en woest dronkenmansgetier rond, verscheurde dieren en verslond het rauwe bloedige vleesch. Een hoofdrol bij deze meestal nachtlijke feesten (Nucteliën) vervulden razende vrouwen, die onder den naam van Bacchanten, Maenaden, Thyiaden, Mimallonen, Bassariden, Bistoniden de gezellinnen van Dionysus voorstelden. Deze luidruchtige dienst was waarschijnlijk afkomstig uit Thracië en gaf aanleiding dat Dionysus met Cybele en Atys in verbinding gebracht en met Sabazius vereenzelvigd werd, aziatische godheden die insgelijks in wilden zwijmel vereerd werden. Onder Dionysus-Sabazius verstond men den vertegenwoordiger van het bloeiende leven der natuur, dat wel ten doodslaap insluimert, maar telkens weer ontwaakt. Op hetzelfde begrip berust de voorstelling van Dionysus Zagreus (den verscheurde), dien de Orphici in de mysteriën van Demeter en Persephone invoerden. Zij verhaalden dat Dionysus Zagreus, zoon van Zeus en Persephone, door zijn vader op den troon des hemels geplaatst, door Titanen verscheurd was geworden, doch dat Zeus zijn nog lillend hart had ingeslikt en Dionysus opnieuw had voortgebracht. In de mysteriën van Demeter draagt Dionysus den naam Iacchus en als kind staat hij Persephono ter zijde; hij is haar broeder of bruidegom.

Van de feesten van Dionysus vermelden wij hier de dionysische feestenreeks in Attica, die 4 hoofdleesten bevatte.

1) De kleine of landelijke Dionysiën, in de maand Poseideon (December—Jan.) ten tijde van den wijnoogst; Aristophanus geeft een levendige schildering van dit feest, dat hoofdzakelijk bestond in een plechtigen optocht der familieleden tot het doen van een offer. Het feest ging vergezeld van allerlei vermakelijkheden, burleske dansen en koddige plagerijen, waarin de kiem lag van de beschaafde dramatische poëzie; troepen van rondreizende tooneelspelers vertoonden hunne stukken, meestal zulke die reeds in de stad gespeeld waren. Bene kluchtige vertooning op dit feest, dat verscheiden dagen duurde, waren vooral de Ascoliën, waarbij knapen tot vermaak der toeschouwers op een been rondsprongen op gevulde leeren zakken, die met olie hestreken waren. In denzelfden tijd vierde men te Eleusis en te Athene het dorsehfeest, dat ter gemeenschaplijke eere van Dionysus, Demeter en Persephone gevierd werd.

Het naastvolgende feest was 2) der Lenaeën, het wijnpersfeest, in de maand Gamelion (Januari— Februari) te Athene zelf gevierd. Tot de vermaaklijkheden behoorde een groot feestmaal, waartoe de stad het vleesch leverde, vervolgens een optocht door de stad met de bij de Dionysusfeesten gewone plagerijen ; ook treuren blijspelen werden vertoond.

In de volgende maand Anthesterion vielen 3) de Anthesteriën. Op den eersten dag vierde men het opsteken van den uitgegisten wijn; op den tweeden, het kruikenfeest, dronk men bij een grooten openlijken maaltijd den nieuwen wijn; die zijn kruik het eerst geledigd had won een prijs. De belangrijkste handeling op dezen dag was het geheime offer, dat de vrouw van den archont-basileus voor Dionysus in zijn tempel in het Lenaeum verrichtte, en hare plechtige echtverbintenis met den god. De derde dag heet potten feest, dewijl men daarop potten met gekookte peulvruchten als offergaven voor den chthonischen Hermes en de zielen der afgestorvenen uitstalde.

4) De groote of stedelijke Dionysiën, werden in de maand Eiaphebolion (Maart—April) gedurende verscheiden dagen gevierd en lokten door hunne pra«ht een groote menigte volks van het land en uit den vreemde naar de stad. Het oude houten beeld van den god, datuitEleutherae naar Athene gekomen was, werd in een prachtige processie uit het Lenaeum naar een kleinen tempel op den weg naar de Academie, waar het waarschijnlijk vroeger gestaan had, gedragen; daarbij zongen jubelende koren dithyramben, die door de beroemdste dichters voor deze feestelijke gelegenheid vervaardigd waren. Blij- en treurspelen, en wel nieuwe stukken, werden op twee achtereenvolgende dagen mot den meesten luister voor een ontzaglijk aantal burgers en vreemdelingen ten tooneele gevoerd, weshalve men ook in deze bijeenkomsten openbare belooningen, b.v. die van Demosthenes met den krans, aan de saamgevloeide menigte bekend maakte.

In de wijze waarop de kunst D. voorstelde moet men de vroegere voorstelling van den ouden god wel onderscheiden van de latere in jeugdiger gedaanten. In de eerste verschijnt hij in majestueuse gestalten met zwaar haar en dichten baard, in bijna vrouwel. aziatische kleederdracht. In de laatste als een jongeling met weeke, zacht afgeronde spieren en half vrouwlijken lichaamsbouw, droomerige gelaatstrekken vol van een kwijnend zielsverlangen, eene mitra en een krans van druiven en klimop omgeeft de zachte, lange lokken, en gewoonlijk is om het naakte lichaam, dat in een gemaklijke en bevallig rustende houding staat, een ree-vel geworpen. De kunst plaatste hem gaarne in het gezelschap van Maenaden, Satyrs, Silenen, Centauren, Nymphen en Muzen (een Bacchustrein); hij zelf bevindt zich in het midden van dezen dronken troep in een ongestoorde rust, dikwijls in gezelschap zijner bekoorlijke bruid Ariadne. Aan hem zijn gewijd de druif en de klimop, de panter, losch en tijger, de ezel, de dolfijn, de bok.

Met den griekschen Dionysus komt overeen de romeinsche god des wijns Bacchus of Liber. Beide namen zijn waarschijnlijk vertalingen, doch de romeinen brachten ze gewoonlijk in verband met liber, vrij, wegens de vrijheid en uitgelatenheid van hun eerdienst. De vereering van Liber kwam waarschijnlijk van de Grieken in Beneden-Italië tot de Romeinen en andere ital. volken. Ter zijner eer vierde men op den 17 Maart de Liberaliën met tooneelvertooningen in de stad; op het land vierde men zijn feest even als in Attica met allerlei koddige grappen en vroolijke liederen. Het feest der Liberaliën was tevens ter eere van Ceres, met welke hij en Libera als landelijke godheden over ’t algemeen in nauwe verbinding stonden. Zoo was o. a. de door Aulus Postumius in ’t jaar 496 v. C. gebouwde tempel van Ceres tevens ook aan die beide godheden gewijd. Benevens dezen openbaren eerdienst sloop te Rome ook de geheime Bacchusvereering, de Bacchanaliën binnen, die in het holle van den nacht met de grootste schaamteloosheid gevierd werden, zoodat de senaat in ’tjaar 186 v. C. ze met alle gestrengheid te keer begon te gaan. Toch duurden zij nog in ’t geheim voort tot onder de keizers. Libera, die overigens niet afzonderlijk vereerd werd gold in dezen geheimen eerdienst voor de vrouw van Liber en werd daarom met Ariadne vereenzelvigd.

< >