Op-en-top Nederlands

Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)

Gepubliceerd op 11-04-2022

shit

betekenis & definitie

(zelfstandig naamwoord)

[alg.] vuil, stront, schijt, drijt, drek, derrie; bagger, blubber, troep

- Na haar kritische opmerking kreeg ze op sociale media toch een hoop drek over zich heen!

[problemen] sores, rotzooi, rottigheid, narigheid, misère, miserie, kommer en kwel, gedoe, ellende

- Nadat hij de rottigheid in zijn jeugd had verwerkt, nam hij wraak op zijn kwelgeesten.

[narcotica] hasj, wiet, dwelmstof; cocaïne, heroïne, spul

- Psst, spul kopen?