shit
(zelfstandig naamwoord) [alg.] vuil, stront, schijt, drijt, drek, derrie; bagger, blubber, troep - Na haar kritische opmerking kreeg ze op sociale media toch een hoop drek over zich heen! [problemen] sores, rotzooi, rottigheid, narigheid, misère, miserie, kommer en kwel, gedoe, ellende - Nadat hij de rottigheid in zijn jeugd had verwerk...