Op-en-top Nederlands

Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)

Gepubliceerd op 11-04-2022

plannen

betekenis & definitie

(werkwoord)

[alg.] uitstippelen; voorbereiden; inroosteren

- Voor we vertrokken, hadden we de reisroute precies uitgestippeld.
- De experts hadden de toetsing van het coronavolgprogramma goed voorbereid. Behalve dat ze alleen IPhone-programma's konden openen.
- De afspraak was ingeroosterd rond koffietijd, maar er kwam iets tussen.