Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie B
- Binnenkruipen
- Binnenland
- Binnenlander
- Binnenlandsch
- Binnenlaten
- Binnenleiden
- Binnenleiding
- Binnenlek
- Binnenlijn
- Binnenloodsen
- Binnenloopen
- Binnenmeid
- Binnenpad
- Binnenrijden
- Binnenroepen
- Binnenruimte
- Binnenrukken
- Binnenschans
- Binnenshuis
- Binnensjorring
- Binnenslands
- Binnensluipen
- Binnensmijten
- Binnensmokkelen
- Binnensmonds
- Binnensnijtand
- Binnenspelen
- Binnenspringen
- Binnenst
- Binnenstad
- Binnenstappen
- Binnenstoomen
- Binnenstormen
- Binnenstuip
- Binnenstuiven
- Binnentalud
- Binnentreden
- Binnenvaarder
- Binnenvallen
- Binnenvalling
- Binnenverdediging
- Binnenvet
- Binnenvetje
- Binnenvliegen
- Binnenwaaien
- Binnenwaard
- Binnenwater
- Binnenwerks
- Binnenzak
- Binnenzeilen
- Binocle
- Binomiaal-coëfficiënten
- Binomiaal-theorema
- Binomisch
- Binomium
- Bint
- Bintlaag
- Biochemie
- Biogenesis
- Biogenetische wet
- Biogenie
- Biograaf
- Biographie
- Biographisch
- Biologeeren
- Biologie
- Biologisch
- Bioloog
- Biomagnetisme
- Biomantie
- Biometrie
- Biomorphologie
- Bionomie
- Biophenomenologie
- Bioscoop
- Bioscopie
- Bioscopisch
- Biosophis
- Biostatiek
- Biplane
- Biquadraat
- Bis
- Bisam
- Bisamrat
- Bisamzwijn
- Bisbilles
- Biscuit
- Bisdom
- Bisette
- Bismut
- Bismutglans
- Bisschop
- Bisschoppelijk
- Bisschopsambt
- Bisschopskruid
- Bisschopskruis
- Bisse
- Bissectrice
- Bisseeren
- Bissen
