(spitte af, heeft afgespit),
1. door spitten wegnemen: de bovenste zandlaag in de veenderij laat de turfmaker afspitten ; — (een ondergrond) van de bovengrond ontdoen, ontbloten, door deze af te spitten; inz. om ze voor bebouwing geschikt te maken, vgl. afspaden : ik zal dat stuk grond laten afspitten om er boekweit op te telen;
2. een zekere mate van werk dat in spitten bestaat, volbrengen: hoeveel kunt ge op een dag wel afspitten?
3. afspanen : de meid spit alle dagen zoveel boter af, als zij nodig heeft.