Van Alexander tot Zeus Lexicon

Eric Moormann en Wilfried Uitterhoeve (2007)

Gepubliceerd op 08-03-2017

Arria

betekenis & definitie

Arria (1e eeuw n.C.) is de echtgenote van de generaal Caecina Paetus, die zijn steun heeft gegeven aan Scribonianus in diens verzet tegen keizer Claudius. Na de mislukking van die op-stand wordt Paetus in 42 gevankelijk naar Rome gevoerd. De keizer beveelt hem zelfmoord te plegen, maar hij kan zich daartoe niet vermannen. Arria grijpt dan een dolk en doorsteekt zich. Terwijl ze haar echtgenoot de dolk aanreikt, zegt ze: ‘Paete, non dolet’ (Paetus, het doet geen pijn). Dan slaat Paetus de hand aan zichzelf. Een zoon zou het voorbeeld van zijn ouders hebben gevolgd.

Het verhaal wordt verteld door Dio Cassius en, in een brief naar aanleiding van een gesprek met zijn kleindochter Fannia, door Plinius Minor. In de brief vertelt Plinius ook dat Arria tijdens een ziekte van haar man de dood van hun zoon voor hem verzwegen had om hem niet nog meer te laten lijden. Maakt dit haar in Plinius’ ogen al tot een heldin, ze wordt ook geprezen als manmoedig tegenstandster van Claudius en als tegenpool van de verdorven Messalina. Tot de bekendheid van de doorsteking als voorbeeld van vrouwelijke moed heeft ook een epigram van Martialis bijgedragen, waarin de dichter Arria laat zeggen dat niet háár wonde haar pijn doet, maar de wonde die Paetus zichzelf moet toebrengen.

Montaigne voert Arria op in zijn essay over drie vrouwen die een waarachtige solidariteit met hun echtgenoten aan de dag legden, en wel tot in de dood. De twee anderen zijn Pompeia Paulina, die Seneca wilde volgen in zijn zelfmoord, en een niet met name genoemde vrouw, die, naar een bericht van Plinius Minor, samen met haar aan kanker lijdende man de dood inging. De toneelschrijver Wilbrandt 1874 plaatst de beheerste Arria tegenover Claudius’ bandeloze echtgenote Messalina. Het toneelstuk werd nagevolgd door de Franse toneelschrijvers Silvestre en Morand 1899 en op muziek gezet door De Lara 1907.

In de beeldende kunst van de oudheid komt het motief niet voor. In de nieuwe tijd zijn de echtelieden voorgesteld in een bronzen beeldje van Garnier 1696 en in een beeldengroep van Lepautre in de Tuilerieën 1695. In het neoclassicisme zijn er schilderijen van o.a. West 1766 en 1770, Vincent 1785 en Bouchet 1802. Een veelal aan Titiaan toegeschreven schilderij ca. 1515, waarin een vrouw die gewoonlijk als Lucretia wordt geïnterpreteerd, zich doorsteekt in het bijzijn van een over haar schouder meekijkende man, kan echter ook Arria en Paetus als onderwerp hebben.