uit spits, puntig, scherp en boef. Het woord boef zelf, mnl. boeve, hgd.
Bube, dat óók de ongunstige bet. heeft, beteekende oorspronkelijk jongen, dan trosknecht, en dan schelm. In stalboef en paardenboef heeft het nog zijn eerste beteekenis van jongen of bediende. Vroeger werd een bediende of oppasser in ’t leger ook jongen genoemd.