Verklarend woordenboek Nederlands-Indië

Pieter Johannes Veth (2003)

Gepubliceerd op 15-08-2017

martavaan 1

betekenis & definitie

martavaan [pot van aardewerk]. Martavaan, soms martevaan geschreven, is onder de Europeanen in Indië de naam van een soort van grote aarden vaten of potten van oude herkomst en bij de inlandse bevolking in groot aanzien. Beroemd was vanouds de martavaan van Soya op Ambon, door Valentijn, III, 1, p. 9, beschreven als ‘een verglaasde, groote Siamsche pot’, die omtrent een half uur van het dorp op een hoogte stond, waarbij een godheid haar zetel had die, als na het offer van een witte haan, met een bamboestokje uit het naburig bos in de pot geroerd werd, onmiddellijk regen gaf. Wanneer de inlanders boven de hoogte regenwolken zagen, plachten zij te zeggen: ‘Radja Soya roert zijn pot.’ Vergelijk nog aldaar p. 30 en Brumund, Indiana, II, p. 73. In het Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië, 1871, deel II, p. 238 en volgende wordt gewaagd van merkwaardige overblijfselen van de oudheid, voornamelijk bestaande uit een oud stuk geschut, een verminkt beeld en een grote martavaan, gevonden bij de oorsprong van de Tjitaroem in de Preanger Regentschappen.

Men leest soms van ‘Japanse Martavanen’, bijvoorbeeld bij Perelaer, Ethnologie der Dajaks, p. 112, die niet of nauwelijks verschillen van de oude tampajans of koelpotten, door de Dajaks zo hoog in ere gehouden (zie mijn Borneo’s Westerafdeeling, deel II, p. 262). De herkomst van die oude, vaak zo verbazend duur betaalde potten wordt als onzeker beschouwd (zie Sal. Muller, Reizen en onderzoekingen in den Indischen Archipel, deel I, p. 264). Mij schijnt het toe dat zij echte martavanen zijn, maar dat thans onder die naam ook Japanse en Chinese namaaksels in de handel komen, die echter de Dajaks (vergelijk Perelaer, p. 117) zeer wel van de echte weten te onderscheiden.

Doch, daargelaten welke betrekking er tussen de echte martavanen en de tampajans van de Dajaks bestaat, zeker is het dat de herkomst van eerstgenoemde aan onze oude schrijvers niet onbekend was. Valentijn, zoals ons reeds bleek, noemt ze Siamse potten, en dit is in zoverre juist, dat hun eigenlijke vaderland Martaban, een landschap van Achter-Indië, dat thans deel uitmaakt van de Britse provincie Tenasserim, aan Siam grenst en er oudtijds toe behoorde (zie Valentijn, III, 2c, ‘Tonkin’, enz., p. 58). Dit Martaban, waarvan de gelijknamige, aan de Golf van Martaban gelegen hoofdstad in vroeger eeuwen een zeer belangrijke handelsplaats was, maar thans als zodanig geheel door het naburige Maulmain in de schaduw is gesteld, wordt door Valentijn voortdurend Martavan genoemd, een spelling die wegens de zo gewone verwisseling van b en v niets bevreemdends heeft. Een nog oudere schrijver, P. v.d. B(roeck), in zijn Curieuse beschrijving van [...] verscheyden Oost-Indische gewesten (Rotterdam 1677), schrijft zelfs herhaaldelijk Martavaan (p. 112, 117, 121), geheel zoals de naam van de potten gewoonlijk geschreven wordt. Maar V.d. Broeck noemt ook uitdrukkelijk waar hij, p. 121, de handelswaren van deze landen opsomt: ‘Potten, groot en kleyn, die men naar het land Martavanen noemt,’ en verzekert ons een paar regels verder dat deze potten alleen van Martavaan en Taway komen. Ook Valentijn, V, 1, p. 118, spreekt van: ‘Verglaasde potten, Martavanen, na ’t land daar zij eigenlijk vallen, genoemt’, en voegt er ook bij dat zij alleen in ’t rijk van Martavan en Taway worden gekocht. Er kan dus omtrent de herkomst van de martavanen en de oorsprong van hun naam geen twijfel bestaan. Die naam is een van de vele voorbeelden van waren, die eenvoudig naar de plaats van herkomst genoemd worden.

Diezelfde naam voor dezelfde potten was ook, maar in de vorm Martaban, aan de Arabieren bekend en kan wellicht door onze voorouders van hen zijn overgenomen, een vermoeden dat voor de hand ligt, daar martaban of martavaan in de talen van de Indische Archipel niet bekend schijnt te zijn. De Arabieren gebruikten deze potten tot bewaring van confituren, specerijen, geneesmiddelen, enz. De Arabische reiziger Ibn Bathoetha verhaalt dat hij van een Indische vorstin vier Martabanen ten geschenke kreeg, gevuld met gember, peper, limoenen en andere provisiën. Zie de noot op een fragment van Ibn Bathoetha door Dulaurier, Journal Asiatique, 1847, I, p. 252.

De heer Logan spreekt over de martavanen in jaargang 1850 van het Journal of the Indian Archipelago, p. 336. Hij gewaagt daar van ‘the fame which Pegu, and especially Martaban, at one time enjoyed for their beautifully glazed and gilded vases, sometimes of enormous size.’ Deze woorden zeggen nog iets meer dan de plaatsen van V.d. Broeck, Valentijn en Ibn Bathoetha, van wie Logan de laatste aanhaalt, maar de beide andere waarschijnlijk niet eens kende; hieruit is af te leiden dat de martavanen en hun vervaardiging te Martaban hem ook uit andere bronnen bekend waren. Hij voegt erbij dat de vraag naar deze vazen (hij noemt ze ‘dragon vases’, omdat zij met draken versierd zijn) eenmaal zeer groot moet zijn geweest bij de Hindoe-kolonisten op Java, daar op dat eiland dikwijls martavanen met andere overblijfselen van de Hindoe-tijd worden opgegraven. Voor hem is het ook niet twijfelachtig of de tampajans van de Dajaks zijn werkelijk als martavanen te beschouwen. Volgens deze aanduidingen moet er eenmaal tussen de volken langs de Irawaddi en de bevolking van westelijk Insulinde een druk verkeer hebben plaatsgegrepen — een feit dat de bijzondere aandacht verdient van hen, die zich aan de studie van de etnologie en oude geschiedenis van de Indische Archipel wijden.