Verklarend woordenboek Nederlands-Indië

Pieter Johannes Veth (2003)

Gepubliceerd op 15-08-2017

Mardijker 3

betekenis & definitie

Mardijker [vrijburger]. Thans een historisch fossiel na de afschaffing van de slavernij, wordt door prof. Veth afgeleid van het Maleise mardaheka of mardeka, Javaans mardika: vrij, een vrij man die niet tot herendiensten verplicht is. Men zou het ook weer kunnen geven door: vrijgegeven slaaf. Zoals prof. Kern opgeeft, komt het woord in de hoofdtaal van de Filippijnen ook voor en wel als mahadlika = vrijman, waarnaast kamahadlikaán = vrijheid (van slavernij). Als Maleis equivalent geeft hij mardahika (voor mahard(h)ika) = vrij zijn. In het Sanskriet vindt men maharddhika = vermogend, begaafd met grote talenten of wijsheid, in welke laatste opvatting dit woord in het dichterlijke Javaans nog voorkomt, terwijl het in het Oudjavaans ook toegepast wordt als titel van geestelijken, pandita’s. Hiervan is afgeleid perdikan desa. Hoe men het echter in de zin van ‘vrijman’ is gaan gebruiken, is niet zo geheel duidelijk. Prof. Kern vermoedt dat deze betekenis zich ontwikkeld heeft uit die van ‘gezegende’, dit is met vrijheid gezegende, begiftigde. Een poos lang heeft de etymologiserende spraakmakende gemeente er (volgens De Graaffs Oost-Indise spiegel op vele plaatsen) mordijkers van gemaakt. Juist is de opmerking van prof. Veth: ‘Te Batavia is de naam Mardijkers sedert lang in onbruik geraakt’. Even onbekend is thans die van Papangers, die er volgens Uit Oost en West voor in de plaats gekomen is, welke Papangers vermoedelijk huisjongens waren van de stam der Pampanga’s op de Filippijnen.