Verklarend woordenboek Nederlands-Indië

Pieter Johannes Veth (2003)

Gepubliceerd op 15-08-2017

baadje 1

betekenis & definitie

baadje [kledingstuk]. Baadje, dat is ‘buis, wambuis’, niet ‘buisje’ zoals Van Dale zegt, want baadje is geen verkleinwoord. Afgaande op een mijns inziens geheel verkeerde etymologie, schreven Weiland, de Woordenlijst van De Vries en Te Winkel en de eerste uitgaven van het Nederlands woordenboek van Van Dale alle baaitje. Vreemder nog is het dat Franck de goede spelling met de slechte afleiding verbindt. ‘Baadje,’ schrijft hij, ‘minder juist voor baatje, een door syncope der i gewijzigden vorm van baaitje, wambuis van baai of andere grove stof, het verkleinwoord van baai (wollen stof); vergelijk katoentje van katoen.’ In Manhave’s nieuwe uitgave van Van Dale leest men terecht: ‘Baadje. Vroeger schreef men verkeerdelijk baaitje. Het woord komt niet van baai, zoals men vroeger meende, maar is aan het Maleisch ontleend.’ Ik heb dezelfde mening reeds voorgestaan in mijn aankondiging van Dozy’s Oosterlingen in De Gids en ben er sedert steeds meer in bevestigd. Ja, ik zou durven verklaren dat indien er één woord in onze taal is waarvan de afkomst uit het Maleis zeker is te achten, dat wel baadje moet zijn, en dat dit aan onze lexicografen bij enige meerdere bekendheid met de Maleise taalstam en met de literatuur over Nederlands-Indië zeker niet zou zijn ontgaan. Zij zouden dan geweten hebben dat bij de volken van Insulinde algemeen een kledingstuk in gebruik is, dat in het Javaans, Maleis, Makassaars, Bataks en Dajaks de naam van badjoe draagt, dat dit bestaat uit een wijd, loshangend, tot op de heupen reikend buis, om de hals sluitend met een opstaande kraag en met ruime mouwen die slechts tot even over de elleboog reiken, dat er echter enige verscheidenheden in de vorm voorkomen die zich door bijzondere namen onderscheiden, dat de stof doorgaans wit of blauw gestreept katoen, in sommige gevallen ook laken, fluweel of zijde is, en dat de naam van dit kledingstuk ook bij de Nederlanders in Indië algemeen in gebruik is en door hen baadje of baatje wordt uitgesproken. Bij oudere schrijvers vindt men nog wel de oorspronkelijke vorm badjoe (bijvoorbeeld Valentijn, VI, 1, p. 54: ‘die wat meer van staat zijn dragen wel een zijde of ander fraai wambuis of badjoe’), maar die vorm is allengs in baadje overgegaan (bijvoorbeeld Van Rees, Toontje Poland, I, p. 19: ‘slavenmeiden met korte en halfopen baadjes’). En daar de dj (eigenlijk een enkele letter, die aan de djim of djô van het Maleis-Javaanse alfabet beantwoordt) door ons in d—j wordt opgelost, de d dus sluitletter van een lettergreep wordt, en als zodanig in het Hollands (dat bijvoorbeeld laadje, naadje net zo uitspreekt als maatje, staatje) de waarde van t krijgt, wordt dit baadje ook dikwijls door baatje vervangen (zoals bij Gevers Deynoot, Herinneringen, p. 57: ‘mannen en vrouwen [...] in ligtkleurige katoenen baatjes’). Ja, zelfs de vorm baaitje vindt men bij sommige van onze oudere Indische schrijvers, bijvoorbeeld Visscher, Mallabaarse brieven, p. 46: ‘daarover hebben zij een baaitje van fijn lijnwaad.’ Maar dat het woord ook in deze schrijfwijze in geen verband met baai staat, wat gelijk ieder weet een wollen stof is, blijkt reeds daaruit, dat alsdan een baaitje van lijnwaad een contradictio in terminis zou wezen. Dit baaitje wijst, zoals het mij toeschijnt, slechts op een zekere eigenaardigheid van uitspraak, zoals men ook wel laaitje hoort, en is verder van geen gewicht.

Schippers en matrozen dragen niet zelden een baadje, en het is zeer mogelijk dat door hen vooral zowel de snit als de naam van dit kledingstuk uit Indië is overgebracht. De meeste Maleise woorden in onze taal danken wij aan de zeelieden. Maar ik geloof dat men zich vergist wanneer men meent dat het matrozenbaadje gewoonlijk van baai is gemaakt. Bedrieg ik mij niet, dan geldt dit veel meer voor de boezeroen, waarover het baadje vaak wordt aangeschoten. Is dit juist, dan vervalt zelfs de mogelijkheid om baadje van baai af te leiden. Ook heeft men de opmerking gemaakt dat, indien baadje eigenlijk een verkleinvorm van baai was, men in die Nederlandse gewesten die het verkleinwoord met -ke vormen, baaike zou moeten zeggen, welke vorm echter geheel onbekend schijnt.