Verklarend woordenboek Nederlands-Indië

Pieter Johannes Veth (2003)

Gepubliceerd op 15-08-2017

Alfoer 1

betekenis & definitie

Alfoer [volkerennaam]. Dit woord dat, toen het eenmaal niet meer verstaan werd, allerlei zeer uiteenlopende vormen heeft gekregen (bijvoorbeeld Alifoeren, Arafoeren, Halfoeren, Harafoeren, Alforen, Alfores, Alforias), duidt in het oosten van de Indische Archipel de oorspronkelijke heidense bevolking aan, in tegenstelling tot de mohammedaanse of christelijke. Wie tegenwoordig in de Minahasa tot het christendom overgaan, worden niet langer tot de Alfoeren gerekend. Hieruit blijkt reeds dat de naam geen etnologische betekenis heeft, en dit wordt ook daardoor bevestigd, dat de Alfoeren van de Molukken en van Celebes klaarblijkelijk tot geheel verschillende stammen behoren.

Het gebruik van het woord schijnt op te klimmen tot het tijdperk van de Portugese heerschappij in deze streken en Crawfurd gist daarom dat het gevormd is uit het Arabische lidwoord al en het Portugese fora ‘buiten’, zodat het betekende: ‘zij die buiten het Portugese gezag leefden.’ Deze verklaring voldoet vrijwel wat de uitkomst (ik bedoel de betekenis aan het woord Alfoer toegekend) betreft, maar verkrijgt die langs een onmogelijke weg. Tegen de verbinding van een zuiver Portugees, uit het Latijn stammend woord met het Arabische lidwoord bestaat een onoverkomelijk bezwaar en om aan de uitdrukking ‘een man die buiten is’, een ‘buitenman’, de speciale betekenis te geven van ‘een man die buiten het Portugees gezag leeft’, is een vervaarlijke sprong nodig. Ik zal dus beproeven tot dezelfde uitkomst langs een veiliger weg te geraken.

Het is geenszins onwaarschijnlijk dat de Portugezen de naam Alfoer reeds hebben overgenomen van de aan de kusten gevestigde mohammedanen en dat deze, door Arabische zendelingen bekeerd, een Arabische naam hebben gegeven aan de bevolkingen die aan het heidendom trouw bleven en zich juist daarom ook niet aan hun gezag wilden onderwerpen. Het woord Alfoer heeft reeds bij oppervlakkige beschouwing een enigszins Arabisch voorkomen wegens de lettergreep al, waarmee het begint en die hier, als in zovele andere in de Europese talen overgenomen Arabische woorden (bijvoorbeeld almanak, alchimie, aldebaran, alkoran, alizari, alkanna, enz.), het Arabische lidwoord schijnt te wezen. Maar is deze opvatting van de eerste lettergreep juist, dan zal men ook voor de tweede een Arabische oorsprong moeten zoeken. Nu herinnere men zich dat in het Spaans en Portugees de letters f en h in de spelling telkens met elkaar verwisseld worden, zonder dat de uitspraak verandert (zie hidalgo en Dozy’s Oosterlingen onder feloek). Zo is dus ook het Portugese woord alforria hetzelfde als het Arabische alhorria, waarmee het ook geheel in betekenis overeenkomt. Beide betekenen de ‘vrijheid’, de ‘staat van de vrije’, het ‘bevrijd zijn’ van de slavernij. Het Arabische alhorro, dat is ‘de vrije’, de ‘aan geen meester onderworpene’, zal op gelijke wijze in het Portugees alforro worden. Nu is forro inderdaad nog een gewoon woord in het hedendaagse Portugees om een ‘vrijgemaakte’, bijvoorbeeld van de slavernij of van schulden of hypotheken aan te duiden, en dat dit woord niets anders is dan het Arabische horro zal wel algemeen erkend worden. Duidelijk is het ook dat in dit woord, evenals in zovele andere, het Arabische lidwoord als een soort van voorslag behouden kon worden met verlies van zijn eigenlijke betekenis. De oorspronkelijke vorm van Alfoer zal dus Alforro geweest zijn en de oorspronkelijke betekenis ‘de vrije, de niet onderworpene’.

Met deze, naar het schijnt, afdoende verklaring, die ik aan de wenken van wijlen de heer Van Musschenbroek verschuldigd ben (zie mijn biografie van Van Musschenbroek in het Tijdschrift van het Aardrijkskundig Genootschap, jaargang 1887, p. 200), worden de gissingen overbodig die ik op p. 404 van mijn vertaling van Wallace, deel II heb meegedeeld. Echter verdient nog vermelding een zeer scherpzinnige gissing van dr. G.A. Wilken, die ik ook reeds op de aangehaalde plaats van Van Musschenbroeks biografie vermeld heb. Daar Alfoeren vaak ook als Halfoeren wordt uitgesproken, is door hem de vraag geopperd of het woord niet ontstaan zou kunnen zijn uit een uit misverstand geboren verminking van de uitdrukking ‘dalam hâl foeroe’, dat is ‘in de wilde staat verkerende’. Foeroe is, hetzij al of niet uit het Portugees afkomstig, in het Maleis van Ternate en Menado een gewoon woord voor ‘wild, ontembaar’.