Verklarend woordenboek Nederlands-Indië

Pieter Johannes Veth (2003)

Gepubliceerd op 15-08-2017

adat 1

betekenis & definitie

adat [traditie]. Adat stamt van de Arabische wortel ‘âda, die ‘terugkeren, herhalen’ betekent, en duidt aan ‘het gedurig terugkerende’, de ‘gewoonte’, het ‘gebruik’. In de rechtstaal van de islam (dus bij Arabieren, Perzen, Turken, enz.) wordt het woord gebruikt om het gewoonterecht, le droit coutumier, aan te duiden in tegenstelling tot het bij de wet geregelde en beschreven recht. ‘Het Mohammedaanse recht,’ zegt mr. L.W.C. van den Berg in zijn Beginselen van het Mohammedaansche Recht, ‘heeft twee hoofdbronnen, de wet (sjar’) en de gewoonte, ‘âdat of ‘orf. Deze laatste mag alleen worden gevolgd wanneer de wet zwijgt of er uitdrukkelijk naar verwijst.’

In die mohammedaanse landen die eerst laat voor de islam gewonnen zijn, toen het machtig Rijk van de Kaliefen lang was uiteengespat en waar dus geen krachtig centraal gezag de inrichting van de maatschappij in alle opzichten onder de heerschappij van de wet kon brengen, werd aan het bestaande gewoonterecht zeer veel groter plaats gelaten dan er naar de beginselen van de islam aan toekomt. Dit is met name ook het geval in de Indische Archipel. Het staatsrecht, het strafrecht, de meeste rechtsbetrekkingen van de individuen onderling worden er door de âdat beheerst, ja er zijn zelfs streken waar ook het personen- en erfrecht zich niet geheel aan de voorschriften van de islam hebben onderworpen. Wel staat er overal tegenover de adat het goddelijke, op de koran en de Sonnah [levensregel] rustende recht, gewoonlijk door de woorden sarat of sarengat (Arabisch sjar’ of sjarí’ah) aangeduid; wel moet, volgens de inlandse begrippen, de adat steeds aan de sarat ondergeschikt blijven; maar dat overwicht van de sarat bestaat meestal alleen in theorie. Nooit is door enig openbaar gezag de grens tussen het gebied van sarat en adat met juistheid aangewezen, en het inlands recht verkeert daardoor in Nederlands-Indië in een staat van onzekerheid, die tot voortdurend geharrewar aanleiding geeft. Doch over de rechtstoestanden in Nederlands-Indië is het hier de plaats niet te spreken.

Bestaat er geen vaste grens tussen de zaken waarin de sarat en die waarin de adat beslist, even weinig bestaat er een vaste grens tussen hetgeen al of niet tot de adat behoort. Het is er verre van af dat, wat als adat geëerbiedigd wordt, steeds tot vroegere geslachten zou opklimmen; nieuwe instellingen worden dikwijls reeds na weinige jaren met het gezag van de adat bekleed of, om juister te spreken, door de Europese gezaghebbers de inlander als adat opgedrongen. Zo zegt de heer Gevers Deynoot in zijn Herinneringen, p. 78: ‘De Javaan is gesteld op oude gebruiken, maar men bestempelt dikwijls veel met den naam van adat, waarvan de inlander gaarne bevrijd zou zijn,’ en de heer J.C. Baud, bij Van Deventer, Landelijk stelsel op Java, II, p. 190: ‘De Javaan is een slaaf der gewoonte (adat), maar voor hem is nu adat geworden, wat sedert 16 jaren bestaan heeft, terwijl hetgeen vroeger bestond, nu heeft opgehouden adat te zijn.’

Sommigen schrijven dit woord hadat, bijvoorbeeld de heer Verkerk Pistorius, Inlandsche huishouding in de Padangsche Bovenlanden, p. 87: ‘Hadat is de algemeene naam voor wetten, zeden, instellingen, gewoonten, gebruiken en inzettingen.’ Deze schrijfwijze is te verklaren uit de aard van de eerste letter van het Arabische woord, die door de inlanders evenmin als door de Europeanen kan uitgesproken of met juistheid in het schrift weergegeven worden. Onlangs in de Arnhemsche Courant de door prof. Dozy in zijn Oosterlingen en elders gegeven verklaring van het woord averij tegen een nieuwe, weinig aannemelijke verklaring handhavende, merkte ik op dat ook in dat uit het Arabisch stammende woord, en juist om dezelfde reden, wel eens haverij wordt geschreven. Echter verdient mijns inziens adat, als meer met de gewone Maleis-Javaanse uitspraak overeenkomend, de voorkeur.

Op Celebes heeft het woord adat (in het Makassaars en Boeginees ada uitgesproken) nog een gewijzigde betekenis gekregen. Het wordt er ook gebezigd van hen die gesteld zijn om de adats van het land te handhaven, dus de Rijksgroten, de raadsheren, collectief de Rijksraad. Zie Matthes, Makassaarsch-Hollandsch Woordenboek, p. 650. Het is zeker niet meer dan toeval dat juist in deze betekenis door de Europeanen zo dikwijls de vorm hadat gebezigd wordt, en men zo vaak van de hadat van Boni, de hadat van Gowa, enz., leest. Men heeft waarschijnlijk daarin het voorbeeld van de een of andere schrijver gevolgd die met de heer Verkerk Pistorius de vorm hadat verkoos. Men zou dwalen indien men meende hier met een ander woord dan het gewone adat, of met een uitspraak met scherper aspiratie op Celebes te doen te hebben.

In de tot dusverre gegeven voorbeelden is het woord adat steeds van Nederlands-Indische toestanden gebruikt en bleef het daartoe bepaald dan zou het, hoe bekend het ons ook geworden is, nog geen aanspraak maken om als genaturaliseerd in onze taal te worden beschouwd; maar het heeft meer recht dan dessa, en minstens evenveel recht als prauw, om in een Nederlands woordenboek te worden opgenomen. Van Limburg Brouwer, Akbar, p. 108, gebruikt het met betrekking tot Hindoestan, waar hij van verkorting van de rechten van gemeenten tegen de adat gewaagt. Maar vindt men dit voorbeeld nog niet sterk genoeg, zeker zal men overtuigd worden als men in populaire geschriften plaatsen als de volgende aantreft: ‘Eene vrouw mag niet kiezen, en zelfs geen man; dit verbiedt nu niet de kieswet, maar de maatschappelijke usance, de adat.’ (Uilenspiegel van 18 januari 1872). Het Nederlands woordenboek van Van Dale, dat zowel dessa als prauw heeft opgenomen, zal dus in een volgende uitgave voor adat een plaatsje behoren in te ruimen.

Het is niet geheel overbodig te vragen welk geslacht aan het woord adat moet worden toegekend. De talen van Insulinde, die geen grammaticaal geslacht kennen, laten dit onbeslist. Maar sommige Nederlandse schrijvers gebruiken het woord als mannelijk, bijvoorbeeld ‘spoorwegen in de Oost — is er wel iets dat meer strijdt tegen den adat?’ (Uilenspiegel van 14 oktober 1871). Maar dat is stellig een fout. In het Arabisch is het woord vrouwelijk en wordt door de uitgang als zodanig gekenmerkt.