Latijns-Nederlandsch Lexicon

Stephanus Axters (1937)

Gepubliceerd op 26-11-2020

STATUS

betekenis & definitie

1. Toestand, staat. Status beatitudinis, Staat van gelukzaligheid. Status communis, Gewone toestand. Status corruptionis, Staat van ontbinding. Status creationis, Staat van geschapenheid. Status culpae, Schuldtoestand. Status damnationis, Staat van verdoemdheid. Status eminens, Hooger toestand. Status finalis, Eindtoestand. Status futurus, Toekomstige toestand. Status generationis, Wordingstoestand. Status gloriae, Staat van heerlijkheid. Status gratiae, Staat van genade. Status imperfectus, Onvolmaakte staat. Status innocentiae, Staat van onschuld. Status integritatis naturae, Staat van natuurgaafheid, staat van natuurvolkomenheid. Status iustitiae, Staat van rechtvaardigheid. Status iustitiae originalis, Staat van oorspronkelijke rechtvaardigheid, DE GROOT, LEVENSWIJDING 37. Status iustitiae simpliciter supernaturalis, Staat van onvoorwaardelijk bovennatuurlijke rechtvaardigheid. Status lapsus, Toestand van gevallenheid. Status malitiae, Staat van zonde. Status merendi, Verdienende staat. Status naturae, Natuurstaat. Status naturae corruptae, Staat van verdorvenheid. Status naturae integrae, Staat van natuurgaafheid, staat van natuurvolkomenheid. Status naturae lapsae, Staat van gevallenheid. Status naturae purae, Staat van loutere natuurlijkheid. Status naturae redemptae, Staat van vrijgekochtheid. Status naturae reparatae, Staat van hersteldheid. Status naturae simpliciter elevatae, Staat van loutere verhevenheid. Status naturalis, Natuurlijke staat. Status patriae, Hemelsche staat. Status peccati, Staat van zonde. Status perfectionis, Staat van volmaaktheid. Status quaestionis, Stand van het vraagstuk, vraagstelling, POTTERS I, 256. Status termini,Eindstaat. Status viae, Het op weg zijn.

2. Levensstaat. Status clericalis, Geestelijke staat. Status coniungalis, Echtelijke staat. Status episcopalis, Bisschoppelijke staat. Status liber, Staat van ongehuwd leek. Status matrimonii, Echtelijke staat. Status monasticus, Monniksstaat. Status religiosus, Kloosterstaat. Status viduitatis, Weduwstaat. Status virginitatis, Staat van maagdelijkheid.
3. Staat, gemeenebest.