Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

stront

betekenis & definitie

(vaak voorafgegaan door stuk) minderwaardig persoon; ellendeling.

Dien bescheten stront Bisschop der Herdoopers. (Historie van Broer Cornelis Adriaensen van Dordrecht, 1698)

Nou, en gij zijt heelemaal ’n verrot stuk stront, steek-de gij dan den dieë in oewen zak. (Lodewijk van Deyssel, De kleine republiek, 1889)

De meesten van Brtappeltaart hen bedrogen hun vrouw die thuiszat, en zonder twijfel behandelde een nog grotere minderheid de hoeren alsof ze een stuk stront waren, Eddy kon het zich voorstellen. (Herman Brusselmans, Het einde van mensen in 1967, 1999)