Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

Pannenkoek

betekenis & definitie

sukkel, zwakkeling. Oorspronkelijk onder wielrenners een denigrerende term voor een zwakke coureur (ook wel een krabber genoemd).

Voetballers kennen het scheldwoord inmiddels ook. Trainer Roy Wesseling van betaaldvoetbalclub FC Haarlem stuurde een speler ooit voor de rest van het seizoen naar de kleedkamer, nadat deze hem had uitgemaakt voor pannenkoek.

Voor het eerst vermeld door Broersma, in de betekenis van ‘zwakke wielrenner’.‘Stommelingen! Sufferds! Pannekoeken!’ bulderde hij. (Thea Beekman, Heremijntijd... wat een lastpost, 1973)

Zeker een kilometer achter ons reed het peloton. Geklopten. Pannekoeken. (Tim Krabbé, De Renner, 1978)

Ach man, dat zijn sukkels. Pannekoeken. Gewoon stadskutjes. (Nieuwe Revu, 16/12/1992)