(Eng.) (vnl. jeugdtaal) mislukkeling.
‘Loser,’ schreeuwt hij Vincent na, ‘Born loser’, het grofste scheldwoord in de States. (Roobjee, Vincent en Astrid van Gogh verdwijnen in een korenveld, 1977)
Mijn God, dacht Guggenheimer, die loser heeft een godverdomde Saab. (Herman Brusselmans, De terugkeer van Bonanza, 1995)