Gepubliceerd op 08-01-2020

Solánum | Solánum nígrum: Zwarte nachtschade

betekenis & definitie

Men neemt thans aan dat Solanum is afgeleid van het Latijnse solari : pijnstillen, kalmeren of tot bedaren brengen, vanwege de pijnstillende werking van enkele soorten van het geslacht. Men meende vroeger dat het was afgeleid van solare : woest maken, alsof men door een zonnesteek (zon : sol) getroffen was.

Maar solare is niet afgeleid van sol, maar van solus : alleen. Hoogstens kan men dus spreken van woest maken in de zin van eenzaam maken.Zowel het Latijnse niger als het Nederlandse zwarte duidt op de zwarte kleur van de bes. De naam nachtschade is reeds zeer oud, want in de middeleeuwen heette zij reeds Nachtschaduwe en in het Oudhoogduits nahtscato, want men meende dat de plant de belichaming van een demon was, die een gevaarlijke duivelse macht bezat. Men hield het kruid voor de belichaming van een toverkracht bezittende figuur, die de macht bezat boze geesten en nachtmerries te lijf te gaan. In het Duits heet deze soort Nachtschatten en deze naam is terug te voeren op een oude aanwending tegen Nachtschatten of nachtmerries, zo deelt M. Höfler mede. Volgens C.

L. Rochholz ligt aan de naam misschien de volgende mythische voorstelling ten grondslag: de Noorse godin Skadi (schade of straf), de dochter van de reus Thjazi die door Thor gedood werd, gaat bewapend en bekleed met pantser en helm naar de plaats Asgadr om haar vader te wreken. We komen haar niet alleen tegen als vrouwelijke soldaat, maar ook als een nachtelijke schaduwkoningin. Behalve de veel voorkomende naam Zwarte nachtschade, komen we nog tegen Nachtscha, Nachtschaelje en Zwarte Nacht.

De naam Belladonna op de Veluwezoom duidt op de sterke gelijkenis van de zwarte bes met die van de zeer giftige Wolfskers (Atropa bélladónna). Men meende dan ook dat beide bessen dezelfde giftige eigenschap bezaten. Met betrekking tot de Wolfskers, in ons land thans zeldzaam voorkomend, is dit juist, maar voor de Zwarte nachtschade is dit niet het geval: pas bij grote hoeveelheden gegeten is dit wel zo. Kan de verwarring misschien reeds ontstaan zijn in de dertiende eeuw, toen Albertus Magnus de plant beschreef onder meer als Uva lupi: Wolfsbes; hij beschouwde de bes dus als giftig. Behalve Belladonna komt in het Sallandse en Zuidhollandse de naam Dolbes voor (de Wolfskers heeft ook een volksnaam die luidt Dolle bes). Dit dol wijst hier op de giftigheid en niet op gek of zinneloos.

Vele namen attenderen op de bessen. Zo komen behalve Dolbes, Dolle beien en Dolle beiers voor. Op Walcheren spreekt men behalve van Zwarte beiers, ook van Groene beiers, want in hun jeugdstadium zijn de bessen groen. De afkeer van de bevolking voor deze bessen komt tot uiting in de volgende volksnamen: Hondsbei, Hondsbessen, Honnebeien, Hounebeien want honden stonden vroeger niet in een al te goede reuk. In een middeleeuws glossarium komen we de naam Hundesbere reeds tegen. Dit kan eveneens het geval geweest zijn met Kattebeien op Texel. Maar ook kan het in verband staan met het feit dat katten zich nogal tot deze plant voelen aangetrokken.

De naam Borstebeiers in het Land van Hulst zal wel van Vlaamse oorsprong zijn. Dit is namelijk het geval: in het nabije Vlaanderen komen namen voor als Borstbezeke(n)s, Bêstebezen, Besbeizen, Berstkruid, Bastekraud en Bestebezem. Men wil deze namen verklaren omdat de ‘giftige’ bessen doen barsten af bersten, dit kan betekenen giftig zijn of doodgaan. Merkwaardigerwijs luidt een Franse volksnaam Creve-chien, dus die honden doet doodgaan of vergiftigen; want crever beduidt barsten. Vanwege de ronde vorm van de bessen spreekt men op Tholen van Kersjes. Maar hoe is dit te rijmen met de zwarte kleur van de bessen? Heeft hier een verwisseling plaatsgehad met het nauw verwante Bitterzoet (S. dulcamára) met rode bessen, of is het waarschijnlijker dat deze naam afkomstig is van de Franse volksnaam Morelle noire : zwarte morel?

De morel is namelijk een variëteit van de zure kers. Zou de naam Kers via de veel gelezen Dodonaeus bij ons ingang gevonden hebben? Want hij schrijft: ‘Sommige noemen ’t ook Morella.’ Een Oudengelse naam was Morel. Vanwege de ronde bes sprak men ook van Bollekeskruid en Bolkruid. Op Tholen komt ook de naam Walschot voor. Deze naam komen we ook tegen bij het Bitterzoet. Zie voor verdere gegevens onder dit hoofd.

De naam Wilde aerpels (aardaoppelen) op Walcheren duidt volgens ons behalve op de gelijkenis van de bloem met die van de verwante Aardappel (S. tuberósum), ook op de vorm van de bes. Minder waarschijnlijk lijkt ons de verklaring dat deze naam te danken is aan het feit dat zij veel in aardappelvelden aangetroffen wordt.

De niet meer in gebruik zijnde naam Hofnachtschade bij Dodonaeus Hofnascaye behoeft wel enige nadere toelichting: uit de naam Hofnascaye is op te maken dat de plant in de tuin of het hof gekweekt wordt. We laten hier Dodonaeus aan het woord: ‘Onder de geslachten van Nascaye oft Solanutn is het eerste en gemeynste Tam/ dat wij in dit Capittel beschrijven sullen: de andere zijn wilt.’ Boven de goede afbeelding staat als benaming ‘Tamme oft Hof-Nascaye.’ Hij noemt haar dan ook Solarium hortense. Hortense beduidt in de tuinen gekweekt. De woorden Tam en Hof duiden erop dat zij gekweekt werd, maar merkwaardigerwijs vermeldt hij dit niet. Ook niet dat zij vroeger gegeten werd, hoewel hij de geschriften van Dioscorides wel degelijk kende. Deze laatste noemde de plant Strychnos en schreef dat zij als salade gegeten werd.

In de tijd van Dodonaeus was de plant reeds uit de hoven ontsnapt en wijd verspreid want, deelt hij mede, ‘Nascaye wast op veel verscheyden gewesten/ niet alleen in de hoven/ daer het den naem Tamme oft Hof-nascaye voert/ en daer het dicwijls onder ander cruyden vermengt pleegt te groeyen/ maer oock wel neffens de wegen/ aen de canten van de velden ende bouwlanden/ bij de hagen ende heggen/ omtrent oude muren ende weegen/ vervallen huysen ende puynachtige steenachtige oft rouwe gruysachtige plaetsen.’ Volgens Valerius Cordus en K. Gesner (zestiende eeuw) werd zij in die tijd nog aangeplant en als groente genuttigd. Hierbij valt op te merken dat, volgens ons, niet de giftige bessen werden gegeten maar alleen de bladeren. In zijn ‘Die Nutzpflanzen Griechenlands’ (1862) bevestigt v. Heidreich dit. Hij meent dat de Zwarte nachtschade vroeger gekweekt werd, maar dat dit later in het vergeetboek geraakte en dat ze dus verwilderde.

Op Zuid-Beveland, Voorne en Beierland, komt of kwam (?) de naam Koorddansers voor. Een benaming die op het eerste gezicht niet gemakkelijk te verklaren is. Het blijkt namelijk een kinderspelletje te zijn.

Zo lezen we in het Woordenboek der Zeeuwse dialecten: ‘De naam houdt verband met een kinderspel waarbij de lichte bessen op de uiteinde van een rietje of pijpesteel gelegd worden, zodat ze dansten als daarop werd geblazen. Ook werden de bessen van Bitterzoet gebruikt en die van de Heggerank.’ Albertus Magnus (ca. 1250) kende reeds de vorm met gele tot groengele rijpe bessen. Hij noemde de gewone soort Uva nigra en de andere Uva citrina, dus zwarte druif en citroengele druif, naar de op een druif gelijkende besvrucht. De Zwarte nachtschade heeft in de volksgeneeskunst eveneens een rol gespeeld. Zo werden de bladeren en ook de bessen gelegd op ontstoken en pijnlijke plekken. De plant werd ook nog aangewend bij fijt in de vinger en koudvuur. Maar om zich tegen steenpuisten te vrijwaren was het voldoende de plant tussen zijn kleren te naaien.

Tegenover dit gebruik als geneeskruid stond een ander geluid, van A. Kircherus, want in zijn 1682 verschenen werk ‘d’Onderaardse Wereld in haar Goddelijk maaksel en wonderbare uitwerkselen aller Dingen,’ lezen we ‘als men aarde neemt van eene plaats, daar veel doode beesten zijn verrot en vergaan, en dezelfde met verscheide vergiftige Mijnsappen bevochtigt, in de opene locht stelde, so sal se Bilsenkruid, Nachtschade, en dier gelijke fenijninge kruiden vortbrengen, die daarna haar geslacht met saad voortsetten.’