Gepubliceerd op 08-01-2020

Polygónatum | Polygónatum odorátum: Salomonszegel

betekenis & definitie

De naam Polygónatum komt van de Griekse woorden polys : veel, en gony : knie of knoop, vanwege de vele geledingen waaruit de wortelstok bestaat, en de knievormige verdikkingen daarop. Daar de bloemen een aangename geur hebben, kreeg deze soort de naam odoratum : welriekend.

In de littekens die de afgestorven stengels op de wortelstok achterlieten zag men de afdrukken van een zegelring en wel die van koning Salomo. De Middellatijnse benaming was daarop reeds gebaseerd en luidde Sigillum salomonis.

Deze benaming heeft in andere landen ook weerklank gevonden en men spreekt in Frankrijk van Sceau de Salomon, Solomon’s seal in Engeland en Salomonssiegel in Duitsland. Kort en krachtig heet zij in de Overijselse Achterhoek Zegeltjes.

Hiermede bedoelt men meer het in die streken voorkomend Veelbloemig salomonszegel (P. multiflórum). Voor een niet-kenner vallen de verschillen tussen de twee soorten bijna niet op.

De eerste soort heeft twee bloemen in de bladoksels en de andere soort heeft, zoals de naam reeds aangeeft, meerdere bloemen (multiflorum), namelijk drie tot vijf. In de volksnamen zien we dan ook geen onderscheid.Vanwege de slangvormige gedaante van de wortelstok kreeg de plant in oostelijk Drente de naam Adderkruid. De witte wortelstok deed de naam Witte wortel ontstaan; een naam die hoogstwaarschijnlijk door L. Fuchs (1543) ingevoerd werd en zuiver een vertaling is van de Duitse volksnaam Weisswurz; een oude benaming, want reeds in de vroege middeleeuwen sprak men van Weyswurz. Behalve van Witte wortel sprak men ook van Witwortel; namen die volgens ons niet meer voorkomen.

Op het eerste gezicht doet de naam Mot-met-biggen, in Drente aan het Salomonszegel gegeven, enigszins vreemd aan, maar bekijkt men de bloeiende plant nader dan is deze benaming alleraardigst. De bloempjes staan in een rij langs de stengel gerangschikt, als ware het een zeug (mot) met biggen. Een echte volksnaam, geen vertaalde of gezochte naam. Dit is eveneens het geval met het voor het graafschap Zutphen genoteerde Jacobsladdertje. Bekijkt men de plant even aandachtig en let men dan op de rangschikking van de bladeren dan is ook deze naam goed gekozen. In de vroegere apotheken stond zij genoteerd als Scala Coeli : hemelladdertje, ook wel onder Radix Sigilli Salomonis : wortel van het Salomonszegel.

Het gebruik voor medische doeleinden is zeer oud, reeds Dioscorides gebruikte de wortelstok om wonden te helen. Hij raadde aan de verse wortelstok fijn te wrijven en het papje daarvan op de wond te leggen. Later gebruikte men het ook als bloedreinigend middel en om de urine af te drijven. Omdat de indruksels die de afgestorven stengels op de wortelstok achterlaten aan eksterogen doen denken, was dit bij het volk een aanwijzing dat men met de wortelstok deze lastige verharding van de opperhuid aan de voeten kon genezen. Om dit euvel te bestrijden moest men de voeten met een aftreksel daarvan inwrijven. Met de fijn gewreven wortelstok kon men ook sproeten verwijderen, aldus vertelde men.

Dodonaeus weet nog het volgende te verhalen: ‘De selve wortel verdrijft allerleye smetten, sproeten ende blauwe placken van butsinghen. Een water getrocken uyt dese wortel wordt seer veel ghebruyckt door de italiaansche vrouwen om het aensicht daer mede reyn ende gaef ofte glat te maken ende is een van de beste blancketsels.’ Daar indertijd Dodonaeus een veel geraadpleegde schrijver was, zal het schoonheidsmiddeltje om sproeten te verwijderen, via zijn boek, ook bij ons wel zijn weg gevonden hebben. In de omgeving van Haarlem was de volksnaam volgens Schrijnen Kankerwortel en dat zou dan wijzen op het gebruik bij kanker.

Een legende verhaalt dat Koning Salomo (970-933 voor Chr.) gebruik maakte van de vermeende wonderkracht van de plant om rotsen of gesteenten te splijten. Hij gebruikte dan ook de wortelstok om de rots te laten springen, waarop hij zijn tempel wilde bouwen. Een oude Duitse volksnaam wijst daarop, namelijk Springwurtz. Om deze Springwortel (waarmee men ook schatten kon ontdekken) te bemachtigen moest men als volgt te werk gaan: men stopt een wig in de opening van een spechtegat en wanneer deze bij zijn nest komt en bemerkt dat het is afgesloten vliegt hij weg om een springwortel te halen. Teruggekomen houdt de vogel de wortelstok tegen de keg en deze springt dan uit de nestopening. Maar, zo luidt het verhaal, men moest dan op hetzelfde ogenblik de specht aan het schrikken maken, opdat hij de wortel zou laten vallen.

Men had het gevallen plantedeel alleen maar op te rapen om het te kunnen gebruiken. Volgens Waling Dijkstra was op het einde van de vorige eeuw deze legende in Friesland nog in omloop. Slaat men Jacob van Maerlant’s ‘Naturen bloemen’ (dertiende eeuw) op, dan vindt men onder het hoofd Picus (specht) het volgende verhaal :

Picus dats een voghel echt;

Na minen waen so ist die specht.

Also staerke es hi ghebect, Dat hi die bome doerpect.

Onder die scuerce na sire wise Soect hi woerme te sire spise.

In holen boemen maect hi sijn nest;

Daer broet hi sijn jonghen best.

Slouge oec iemen yser of hout In die gate met ghewout, Ende picus niet in ne mochte, Hi vloghe heine ende sochte Een cruut daer mede uutvloghe dat, So hoe vaste et staec int gat.

Oude boeke segghen dat Van desen crude tere stat, Datmer mede mach ontsluten Alrehande slote van buten, Die de wort daer toe can segghen Diere mede an legghen;

Negheen mensche kennet echt Sonder bi naturen die specht.

Deze legende moet wel zeer oud zijn want van Maerlant spreekt van ‘oude boeke segghen.’ Hoewel niet genoemd, neemt men aan dat dit de echte Springwortel geweest is.