Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Marot (clément)

betekenis & definitie

Marot (clément) - geboren te Cahors in 1496, is de meest bekende en meest geliefde dichter van de eerste helft van de 16de eeuw. Hij staat niet onder den invloed van het humanisme, zijn kennis van het Latijn is gering en het weinige, dat in zijn gedichten betrekking heeft op de klassieke oudheid, werd niet rechtstreeks aan de bronnen ontleend. Daarentegen toont hij zich, vooral in zijn eerste werken, een bewonderaar van de „rhétoriqueurs” en hun rijmelkunst. Maar hij was geestig, innemend, hoofsch.

In 1518 werd hij secretaris en hofpoëet van Marguerite, zuster van Frans I, zelf dichteres en schrijfster van ,,l’Heptaméron”. In 1526 bevond hij zich in ’t gevolg van Marguerite’s gemaal, den hertog van Alençon, en werd bij Pavia gewond en gevangen genomen. Twee jaar later volgde hij zijn vader op als kamerheer aan het hof van den inmiddels uit zijn gevangenis te Madrid bevrijden koning Frans I. Zijn sympathieën voor het Protestantisme zouden veel leed in zijn leven brengen. Verdacht van ketterij werd hij in het Châtelet opgesloten (1526). Naar aanleiding hiervan schreef hij zijn satire l’Enfer. In dit zelfde jaar houdt hij zich bezig met een nieuwe uitgave van den Roman de la Rose en met een vertaling van de twee eerste boeken van Ovidius’ Metamorphosen. De gedichten uit zijn jongelingsjaren verzamelde hij in 1532 onder den titel Adolescence Clémentine, een bundel, die veel bijval vond en gevolgd werd door la Suite de l’Adolescence Clémentine (1533). Iets later staat hij weer aan vervolgingen bloot wegens het eten van spek in de vasten en vlucht naar Nérac, waar hij een schuilplaats vindt aan het hof van Marguerite.

Terwijl hij in een dichterlijk smeekschrift den koning bescherming vraagt en verzekert, dat hij den naam „luthériste” niet verdient, richt hij een schrijven aan een paar Protestantsche dames, waaruit zijn evangelische overtuiging duidelijk blijkt. Deze dubbelzinnigheid deed een heftige polemiek ontstaan tusschen de Sagon, een priester uit Rouaan, en M.’s vrienden. In 1538 hield hij zich bezig met de uitgave van zijn verzamelde werken, onder het niet van grootspraak vrij te pleiten motto : La Mort n’y mord, en vertaalde met volkomen instemming van Frans I dertig psalmen. Hij werd deswege door de Sorbonne vervolgd, vond geen steun bij den koning en moest de wijk nemen naar Genève (1543), waar hij ook weer verjaagd werd wegens het gebruik van speelkaarten. Hij stierf in 1544 te Turijn. — M.’s dichtwerk bestaat voornamelijk uit „rondeaux”, balladen, „chansons”, „dizains”, „épitres-’, „blasons’ (korte lof- of spotdichten, meestal op een of ander lichaamsdeel) en „coqà-l’âne” (waarin de dichter van den hak op den tak springt). Zijn verzen zijn gewoonlijk tienlettergrepig. Zie G. Lanson, Histoire de la Litt. française (Paris, Hachette).