Halévy (Joseph), Fransch oriëntalist en onderzoekingsreiziger, geb. 1827 te Adrianopel, overl. 1917, werd door de Acad. des inscriptions met een zending naar Jemen belast (1869—70), gedurende welke hij een rijke verzameling van sabaeïsche inscripties bijeenbracht. Hij werd professor aan de Ecole des hautes études. Tegenover Jules Oppert en anderen, die de oudBabylonisehe beschaving — vooral het spijkerschrift — afleidden van een niet-Semietische bevolking van Babylomë, de zgn. Sumeriërs, hield H. hardnekkig staande, dat die beschaving van Semietischen oorsprong was, en dat de Sumerische taal niets anders was dan een geheimschrift van de priesters, en dat er nooit een Sumerisch volk had bestaan.
Van 1876 tot aan zijn dood (6 Febr. 1917) heeft H. met groote genialiteit, scherpzinnigheid en volharding zijn stellingen verdedigd, ook toen hij ten laatste geheel alleen stond met zijn beweringen. Zijn kritiek heeft een heilzamen invloed geoefend op tal van Assyriologen, die te spoedig allerlei woorden en voorstellingen op rekening van de Sumeriërs stelden, terwijl er toch vaak voldoende grond voor een Semietischen oorsprong was. Maar H.’s betoog als geheel kan niet geslaagd heeten, vooral het linguïstische gedeelte is vaak zwak ; en zijn hoofdstelling welke het bestaan der Sumeriërs ontkent, is niet te handhaven. Hij schreef o.a. Mélanges d'épigraphie et d’archéologie sémitiques (1874), Mélanges de critique et d'histoire relatifs aux peuples sémitiques (1883), Recherches bibliques (1885—91), Essai sur l’origine des écritures indiennes (1886), le Texte hébreu de V Ecclésiastique (1897), Considérations critiques sur quelques points de l’histoire ancienne de l'ïnde (1899), Recherches critiques sur l’origine de la civilisation babylonienne, (1876), Le Sumérisme et l’histoire babyl. (1901), Précis d'allographie assyro-babylonienne, (1912); voorts een heele reeks kritieken, artikelen en brieven in zijn tijdschrift, de Revue Sémitique. Zie ook F. Weissbach, Die Sumerische Frage, 1898.