Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Fajjoem

betekenis & definitie

Fajjoem - (Arab.), naam v. e. uitgestrekte depressie in de Lybische woestijn, op den W. oever v. d. Nijl, ± 29½° N.B.; oorspr. was hier een moerasgebied, 60 K.M. lang en breed, waarheen het Nijlwater werd geleid door een rivierarm, den Bahr Joessoef („rivier v. Jozef”). Reeds tijdens het Oude Rijk (zie EGYPTE, Geschiedenis) was een gedeelte drooggelegd; die depressie bestond toen uit een oase en een „groot meer.” Dit meer heette mer wer („groot meer”), bij de Grieken vervormd tot Mo-êris, Moiris; het N.W. deel ervan is nog thans een diep waterbekken, 40 M. beneden den zeespiegel, en heet Birket-el-Karoen. Die oase heette „district v. h. meer”, in ’t laat-Egyptisch (Koptisch) p-jom (pe is ’t lidwoord, vgl. FILAE), later door de Arabieren uitgesproken als fajjoem. — In de oase werd de krokodilgod Sobek vereerd; reeds tijdens ’t Oude Rijk was de tempel in groot aanzien; veel later heette de stad Crocodilopolis (vgl.

ARSINOE). Verschillende koningen der 12e dynastie hebben er waterbouwwerken, b.v. kanalen, laten uitvoeren; een sluis bij Illâhoen regelde den watertoevoer. Vooral Amen-em-hêt III (1800 v. Chr.) heeft zich hier verdienstelijk gemaakt: ± 11.000 K.M.2 grond liet hij droogmaken, zoodat in het F. de vruchtbaarste bouwgrond van geheel Egypte bruikbaar werd; hij vestigde er zijn residentie, en liet er zijn paleis en doodentempel (Herod. 2, 148: het labyrinth) bouwen. Blijkens de opgravingen was die streek tot zeer hoogen bloei geklommen en stond in levendig handelsverkeer met Kreta, Cyprus en Fenicië. Nog in den Griekschen tijd werd Amenemh. III onder den naam Pramarres als god v. h. F. vereerd in de buurt v. zijn pyramide. — Tegenwoordig doorsnijdt een dicht net van kanalen het gebied en maakt de oase zeer vruchtbaar. Verbouwd worden rijst, suikerriet, katoen, vijgen en verschillende andere zuidvruchten, druiven en vooral ook olijven. Het cultuurland is 1732 K.M.2 groot.

F. vormt een provincie (Moediria) van Egypte en had in 1912 482.000 bewoners. De meeste zijn van Berberschen oorsprong, doch 12% zijn Arabische bedoeïnen. Hoofdstad is Medinet-el-Fajjoem (37.000 inw.). Een spoorweg verbindt de stad met Wasta in het Nijldal. — Naar F. wordt genoemd een evangelie-fragment, dat in de verzameling papyri van den aartshertog Rainer in 1885 te Weenen ontdekt werd. Het komt zeer overeen met Markus 14: 27-29. De ontdekker G. Bickell gaf het ook uit in hetzelfde jaar. Vgl. A. Harnack, Das Evangelium-Fragment von Fajjum, 1889.

< >