Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Facies (hist. geol.)

betekenis & definitie

Facies (hist. geol.) - karakter van een lagencomplex onafhankelijk van den geologischen ouderdom. Zooals ook heden ten dage de bezinkingen, welke ontstaan op het vasteland (continentaal) — en wel op het droge als windafzetting (aeolisch). als vulkanische vorming (eruptief), als gletscherafzetting (glaciaal), in en langs rivieren (fluviatiel), in moerassen (lakustien) of in stilstaand brakwater (estuair en lagunair) — onderling en van die, welke in de zee (marien) ontstaan — hetzij in de ondiepe zone, welke ligt boven den voet der continenten (neritische) of nog meer bepaald in het ondiepste gedeelte daarvan, de strandzone (litoraal),hetzij in de diepzee (pelagisch) en wel in de ondiepere deelen daarvan (bathyaal) of in de diepste deelen (abyssaal) — onderscheiden kunnen worden, zoo verraadt ook de aard van de gesteenten en van de daarin aangetroffen fossielen de omstandigheden, waaronder de laagcomplexen uit vroegere geologische tijdperken tot afzetting zijn gekomen. De moderne geologie schenkt aan de f.-verschillen groote aandacht, omdat zij in staat stellen de verdeeling van land en water en de klimaatsomstandigheden op verschillende punten der aarde in vroegere tijdperken te reconstrueeren.

< >