Demak, 1) afdeeling, tevens regentschap der res. Semarang, verdeeld in de contrôle-afdeelingen D. en Goeboeg; oppervl. 1443 K. M.2. In het begin der 17e eeuw was de afd. D. nog grootendeels een moeras; het door Daendels gegraven Prauwvaartkanaal bracht weinig verbetering. In 1848 en’ 49 ontstond in deze afd. en de afd.
Grobogan door onregelmatigheid der moesons en zware regens een groote hongersnood. In 1852—59 werd in de Toentang bij Glapan een groote stuwdam gelegd, welke de eerste verbetering in den bevloeiïngstoestand bracht; toch dreigde in 1872/73 opnieuw hongersnood; sedert werden verschillende waterwerken uitgevoerd, die een groote verbetering aanbrachten, hoewel nog steeds de toestand niet volkomen gunstig is, vooral omdat de rivieren Sérang en Toentang in den O.-moeson weinig water hebben. De afd. brengt veel rijst voort; de handel is in hoofdzaak in handen van Chineezen. Een in 1902 uitgebroken hongersnood, die D. en aangrenzende streken teisterde, is het vooral geweest, die aanleiding gaf tot het onderzoek naar de mindere welvaart op Java (zie WELVAARTONDERZOEK). De afd. telde uit. 1905 292.527 Inl. benevens 1592 Chin. en 101 Europ. — Geschiedenis.
De vernietiging van het Hindoe-Jav. rijk Môdjôpahit in het begin der 16e eeuw had plaats onder aanvoering van Radèn Patah, een hoofd van D., dat na dien tijd waarschijnlijk een overwicht kreeg onder de Moh. vorstendommen op Java’s N.-kust; later, na de mislukte onderneming tegen het Hindoe-Jav. Pasoeroean, ging D.’s suprematie weer verloren; in 1604 werd de hoofdstad door Mataram ingenomen, en sedert maakte D. deel uit van genoemd rijk. In 1746 werd D. direct gebied van de O. I. Compagnie. (Zie JAVA, Geschiedenis). — 2) Hoofdplaats der gelijknamige afdeeling, aan de Toentang, niet ver van haar monding, waarom de benedenloop dezer rivier ook wel rivier van D. wordt geheeten, een der merkwaardigste steden van Java, voorheen residentie der invloedrijkste vorsten van Midden-Java; de stad ligt aan de tramlijnen Semarang—Djoewana en D.-Poerwodadi-Blora-Goendih (waar zij aansluiting heeft met de spoorlijn Semarang—Vorstenlanden), en is door een door de Sérang-rivier en de Toentang gevoed scheepvaart- en irrigatiekanaal, in 1808 aangelegd, met Semarang verbonden; zij heeft een, naar men meent onder Radèn Patah omstreeks 1468, voltooide en in 1845 verbouwde moskee, een der weinige overblijfselen van den vroegeren luister dezer stad. In de nabijheid van deze moskee worden de graven van drie vorsten van Demak, Panembahan Djimboen, Pangéran Sabrang Lor en Pangéran Trenggônô gevonden. (Zie JAVA, Geschiedenis). D. telde uit. 1905 totaal 5250 inw., waaronder 46 Eur. en 499 Chin., de rest Inlanders.