Crébillon - (Prosper Jolyot de), treurspeldichter, geb. 1674 te Dyon, werd op de Jezuïetenschool in zijn geboorteplaats opgevoed, en ging naar Parijs, waar zijn eerste stuk La Mort des enfants de Brutus geen bijval vond; beter slaagden zijn Idoménée (1703), Atrée et Thyeste (1707) en vooral Rhamadiste et Zénobie (1711). De wijze, waarop C. de tragedie behandelt, doet denken aan een schaak- of damprobleem. Hij zoekt voortdurend een oplossing, waarbij de eischen van het genre, zoo schitterend vertegenwoordigd door Corneille en Racine, in acht genomen worden. Noch in de toestanden, noch in de karakters en gevoelens is een zweem van rechtstreeksche psychologische waarneming.
Natuur en leven vermogen hem niet te boeien. Zijn streven is het heroïsche en tragische van zijn voorgangers te overtreffen. Daarbij houdt hij evenwel, als man van de wereld, die zijn publiek kent, de welvoegelijkheid in het oog, en weet de afgrijselijkste toestanden aannemelijk te maken. De voornaamste kunstgreep, waartoe hij geregeld zijn toevlucht neemt, is het „incognito”, waarop dan later noodzakelijkerwijze de herkenning volgt. In Rhadamiste et Zénobie zijn Pharasmane en zijn beide zoons Arsame en Rhadamiste, verliefd op Zénobie. Maar deze is gehuwd met Rhadamiste. Aan Pharasmane’s en Arsame’s liefde wordt evenwel het schandelijk karakter ontnomen door Zénobie’s incognito. Zij is voor Ph. en A. de schoone Isménie.
Deze nu bemint Arsame, een nieuwe bloedschande, die ook weer verdwijnt door het feit, dat Zénobie-Isménie zich weduwe waant ‘en dus vrij is in doen en laten. Aan het eind komen dan de herkenningen en de daaruit voortspruitende toestanden; Arsame verneemt het eerst op wie hij verliefd is; edelmoedig wenscht hij zijn liefde ten offer te brengen. Pharasmane, de vader, wordt niet ingelicht, doodt, onwetend, zijn zoon Rhadamiste, en slaat, nadat zijn misdaad hem in al haar vreeselijkheid bekend geworden is, de hand aan zichzelf. De jonge geliefden Arsame en Zénobie kunnen nu ongestoord het leven ingaan. — C. overleed in 1762. Louter om Voltaire te krenken, behandelden Madame de Pompadour en het Fr. hof hem als den grootsten tragischen dichter van zijn tijd en Lodewijk XV liet zijn werken in prachtuitgave verschijnen (2 dln. Parijs 1750); zij werden later nog herhaaldelijk uitgegeven. — Zie: Ferdinand Brunetière, Les époques du Théâtre français, Paris 1893.