Blikseminslag - noemt men het inslaan van den bliksem in een terreinvoorwerp of -gedeelte. Hij gaat in den regel gepaard met min of meer ernstige beschadigingen, die hetzij direct door den b., hetzij door begeleidingverschijnsolen als secundaire ontladingen, luchtverplaatsingen en -drukkingen, enz. veroorzaakt worden. Er zijn echter gevallen bekend, waarbij een bliksemstraal zich op een woning ontlaadt en zijn weg vervolgt door naburige woningen, zonder eenige schade te veroorzaken, doch dit zijn uitzonderingen. Men onderscheidt bij b. 1) het trefpunt of de trefplaats; 2) den weg door het getroffen object en 3) den weg naar de aarde.
Er bestaat een voorkeur voor het inslaan in hoog uitstekende spitsen of kanten b.v. vlaggestokken en schoorsteenen, de laatste vooral indien zij inwendig met een goed geleidende roetlaag (kool!) voorzien zijn; zijn dergelijke punten niet aanwezig, dan volgen uiteinden, hoeken en kanten van daken, balcons, enz. Hoe beter geleidend deze onderdeelen zijn, hoe meer kans zij bieden voor b.; de metalen staan daarbij derhalve vooraan, met een voorkeur voor de rechtste en kortste wegen. Zijn — zooals in stadswoningen — gas- en waterleidingbuizen tot op den zolder aangebracht, dan worden een paar dakpannen verbrijzeld en deze leidingen verder gevolgd. Op het trefpunt kunnen dan defecten ontstaan, welke bij gasleidingen brandgevaar opleveren. Wat den bodem betreft, bestaat een voorkeur voor goed geleidende gedeelten d.z. vervuilde en met zouten gedrenkte plaatsen, als de vervuilde oppervlakkige aardlagen, slooten, mestvaalten, enz. In vergelijking hiermede is gracht-, rivier- en grondwater betrekkelijk zuiver en dus slechter geleidend, wat bij aanleg van bliksemafleiders bijna steeds over het hoofd wordt gezien. Bij boomen kan men b. vaak waarnemen door een scheur over de geheele lengte; de bliksem volgt daarbij de goed geleidende, vochtige laag tusschen schors en hout en de door de hitte gevormde stoom veroorzaakt daarin scheuren al of niet te zamen met houtversplinteringen. Worden menschen of dieren getroffen, dan veroorzaakt dit niet steeds een plotselingen dood; in den regel zijn het voorbijgaande geheele of gedeeltelijke verlammingen.
Ook in de zeer ernstige gevallen is de aanvangstoestand gewoonlijk terug te voeren op verlammingsverschijnselen van het zenuwstelsel en daardoor van hart en ademhalings.verktuigen. Snel en doeltreffend ingrijpen kan den getroffene bijna steeds redden; borst en hals ontblooten en het toepassen van kunstmatige ademhaling en hartslag kan in afwachting van de komst van een medicus reeds door den leek worden uitgevoerd en is zoonoodig een paar uur voorttezetten. Het gedeeltelijk ingraven of onder water dompelen van den getroffene, zooals dit door de volksmeening wordt aanbevolen is nutteloos en kan door het daarmede gepaard gaande tijdverlies den patiënt het leven kosten. — Verwondingen komen zelden voor en blijven dan in den regel beperkt tot geringe huidbeschadigingen aan in- en uitgangspunten. Nu en dan komen eigenaardige bruinroode en wild vertakte figuren op borst, buik of rug voor. Zij worden gevormd door bloeduitstortingen en plaatsel. chem. verandering daarvan. Met uitzondering van dit laatste verschijnsel is het beeld van den door den bliksem getroffen mensch geheel gelijk aan dat van iemand, die met hoogspanning in aanraking gekomen is; de in beide gevallen aanstonds te treffen maatregelen zijn volkomen gelijk. Wat betreft de frequentie van den b. blijkt uit alle statistieken een bepaalde 5 a 6 jarige periode, vermoedelijk samenhangende met de 11jarige periode der zonnevlekken, in dien zin, dat hij maximale zonnevlekken minimaal bliksemgevaar bestaat. Hoewel de meeste b. in den zomer voorkomen, zijn die in den winter toch het gevaarlijkste, vermoedelijk doordat het verschijnsel zich in de lagere luchtlagen af speelt; het aantal treffers per ontlading is ’s winters grooter.
Betreffende de frequentie bestaan de meeste en betrouwbaarste gegevens in Duitschland, waar reeds sedert 1860 statistieken daarover aangehouden worden.Het aantal b. is daar tusschen 1860 en 1890 verdriedubbeld ; aanvankelijk meende men dit te moeten verklaren uit de ontbosschingen, waarschijnlijker is het een gevolg van het toenemend aantal fabrieksschoorsteenen en van het feit, dat de moderne huizen meer metaal bevatten en beter geleidend zijn. Ten platten lande werden de rietdaken voorheen met wilgeteenen bevestigd, later bezigde men ijzerdraad, wat het aantal b. vermeerderde en bijna steeds brand veroorzaakte. Thans mogen in Duitschland geen rietdaken meer aangebracht worden. In de laatste jaren gaat het aantal b. weer iets terug, wat toegeschreven wordt aan het toenemend aantal bovengrondsche geleidingsnetten voor sterkstroom, tractie, telegraaf en telefoon. In Duitschland worden per jaar gemiddeld 170 a 200 huizen per 1000000 of 1 op 5 a 6000 getroffen. De gemiddelde schade-omvang neemt steeds toe. De meeste b. treffen het platteland; van 922 gevallen uit de statistiek betroffen er 839 het platteland. Van de 30.000.000 inwoners worden er in Duitschland jaarlijks 100 getroffen of bij een gemiddelden levensduur van 30 jaren 1 op elk 10.000.
Volgens opgaven, sedert tal van jaren door het Meteorol. Instituut te de Bilt verzameld, is op te maken, dat de schade door b. veroorzaakt, in ons land op niet veel minder dan f 500.000. per jaar geschat moet worden. Bijzonder gevaar biedt het verblijf onder boomen of het zich bevinden op vlakke open terreinen. Hooge punten zijn niet altijd bijzonder geëxponeerd, daar dit voor een groot deel ook van de bodemgesteldheid afhangt. De frequentie van b. in boomen is sterk wisselend met de boomsoort. Uit een Duitsche statistiek, loopende over 18000 Hectaren bosch, bleek de b.-frequentie te bedragen bij beuken 8%, bij sparren 8%, bij eiken 61 % en bij den groven den of pijnboom 21 %. De eiken vormen derhalve eene zeer goede bescherming voor gebouwen, daarentegen is het verblijf daaronder tijdens een onweer bijzonder gevaarlijk.
In ons land werden van 1885—1905 getroffen 266 populieren, 149 eiken, 36 pereboomen, 6 kersenboomen en 6 beuken. Naast den eik blijkt hier ook de populier groote trefkans te bezitten, welke zeker voor een deel toeteschrijven is aan de groote hoogte en zijn verspreid voorkomen langs de grenzen van open terreinen. — Een eigenaardige vorm van b.inslag komt nu en dan voor bij de meteorol. vliegeroplatingen, waarbij de ontlading langs den stalen vliegerdraad verloopt. Onder luiden knal verdampt de draad plotseling en laat slechts wat rook achter; de vliegers zelf vallen in den regel bijna onbeschadigd neer en vertoonen alleen brandsporen aan de toomtouwen en spandraden. Op deze wijze verbrandde te Soesterberg op 8 Jan. 1915 1800 M., op 7 Juni 1916 3140 M. en te Duindal bij Scheveningen op 14 April 1916 3000 M. staaldraad. Secundaire ontladingen kunnen ontstaan, indien bij het treffen de electr. spanning, welke daar ter plaatse aanwezig was, plotseling verdwijnt of wel van voorteeken verandert (oscillatorische ontlading); uit de onmiddellijke omgeving kan dan zóó snel electriciteit naar het trefpunt toestroomen, dat ook daar eene plotselinge spanningsverandering optreedt, die voor mensch en dier nadeelig kan zijn; dieren, die trouwens toch veel gevoeliger zijn voor b. (betere verbinding met de aarde door de vier steunpunten), kunnen daardoor doodgeslagen worden en menschen worden vaak bedwelmd of in lichten graad en kortstondig verlamd. De secundaire ontlading verloopt zonder hoor- of zichtbare symptomen.