Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Werken

betekenis & definitie

(werkte, heeft gewerkt),

1. arbeid verrichten, arbeiden: in de tuin werken; met meer of minder inspanning bezig zijn om iets te verrichten of te volvoeren: aan iets werken; 's zondags wordt er niet gewerkt; hij hoeft niet te werken, hij leeft van zijn kapitaal; (spr.) die niet werkt, zal niet eten (2 Tess.3,10);
2. verrichten wat geof vereist wordt: voor de school werken; gymnastische oefeningen verrichten: werken aan de ringen, in de brug;
3. functioneren: de rem werkt niet goed; zijn hersens laten werken, nadenken; actief zijn: de Vesuvius werkt weer;
4. schoonmaken: zij gaat uit werken; invloed of effect hebben op: op de lachspieren werken;
5. aan een bepaalde vervorming onderhevig zijn: die muren, funderingen werken, verzakken, verschuiven; (zeevaart) het schip werkt, zijn delen wrijven hoorbaar tegen elkaar (tengevolge van de beweging van de zee); de lading werkt, verschuift; het bier begint te werken, te gisten;
6. bewerken, vormen, maken: iets in een bepaalde vorm, tot iets werken;
7. in de genoemde toestand brengen door wat men verricht: iets naar

binnen werken, het verorberen; elkaar eronder, iemand eruit werken; zich (met moeite) naar boven, ergens uit werken; zich vast, zich erin, zich dood werken.