Synoniemen zoeken
Synoniem van werken
Synoniem van 'n ander trefwoord

Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
werken
werken - werk verrichten aan iets. Het heet in formele taal ook arbeiden en arbeid verrichten. Flink werken is je handen laten wapperen, de handen uit de mouwen steken, aanpakken en pootaan spelen (informele stijl). Hard werken en goede voortgang maken noemt men aanpoten. Het toppunt van hard werken is zwoegen, werken als een paard, wurmen, sjouwen, zich afmatten of, informeel, pezen, slaven. Kromliggen doet iemand om een bepaald bedrag bij elkaar te sparen, of een ander financieel te helpen. Zwoegen voor een karig loon is ploeteren, sloven, tobben, zich aftobben, zich afsloven, zich afbeulen, sappelen, zich afsappelen, zich afslaven en wroeten. Onder hoogspanning werken geeft aan dat er sprake is van zwoegen onder grote tijdsdruk. Zeer haastig werken is zich afjachten of zich afjakkeren. Op een opstel of brief zit je te zwoegen of te zweten; de voorzetselbepaling is verplicht.
Zie: druk, het - hebben; inspannen, zich; knoeien; studeren; water naar (de) zee dragen.

Synoniemen Handboek
Jef Anthierens (1998)
Werken
Gezegde(s):
• poer geven
• pootaan spelen
• de beuk erinzetten
• hem van katoen geven
• zich het apezuur werken
• zich te sappel maken
• zich uit de naad werken
• de handen uit de mouwen steken
• de mouwen opstropen
• de onderste steen bovenhalen
• handen te kort komen
• de handen reppen
• lui zweet is rap gereed
• hij kan zijn eigen zweet niet ruiken

Synoniemen Handboek Spreekwoorden
Gedigitaliseerd Ensie (1998)
Werken
Spreekwoord(en):
• de raven brengen het niet mee (= je zult er zelf voor moeten werken)
• beter een oud paard versleten dan een jong paard
• die zich doodwerkt wordt onder de galg begraven

Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Werken
Zijne kracht aanwenden om iets tot stand te brengen. Doen is het algemeene begrip en wordt van elke uiting van kracht gezegd, onverschillig of deze van den mensch, het dier, of van eene natuurkracht of een begrip uitgaat. Men zegt evenzeer: wat doet de mensch en wat doet de hond als wat zou het weer willen doen en wat doet des menschen geloof tot zijne zaligheid. Handelen wordt vooral gebezigd van de door verstand en wil veroorzaakte werkzaamheid van rede¬lijke wezens; van levenlooze stoffen en van dieren gebruikt men werken. Het middel begint te werken. De spinnen werken. Werken onderstelt altoos een uitwerksel, een gewrocht. Verrichten wordt meestal gebezigd van het volbrengen van een werk, dat op eene bepaalde wijze moet geschieden; zijne dagelijksche bezigheden verrichten. Verrichten grenst in zijne beteekenis aan volbrengen (z. eindigen); het heeft echter meer de handeling zelf op het oog, terwijl volbrengen meer op het resultaat ziet. Maken onderscheidt zich van doen hierdoor, dat de werking altijd onder het bereik der zinnen valt en gewoonlijk ook iets duurzaams achterlaat. (Eene wandeling
eene reis een tocht maken zijn uitdrukkingen in strijd met het Nederlandsche taal¬eigen, dat hier doen vereischt). Vervaardigen voegt aan de beteekenis van maken die van voltooien toe. Gelijk verrichten doorgaans in een goeden zin gebruikt wordt, komt bedrijven meest altijd in een slechten zin voor, b.v. eene edele daad verrichten een snood stuk bedrijven.

Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
werken
werken - regelmatig werkwoord
uitspraak: wer-ken
1. het werk verrichten waarvoor het bedoeld is
♢ het koffieapparaat werkt weer
2. een taak verrichten, iets doen
♢ Anne werkt hard voor het proefwerk
1. ergens aan werken
[er iets aan doen]
2. wie niet werkt, die niet eet (TB)
[als je niet werkt, heb je geen recht op eten]
3. bezig zijn om geld te verdienen
♢ mijn vader werkt halve dagen
4. effect of invloed hebben
♢ die pillen werken goed
1. dat werkt op mijn zenuwen
[ik word er zenuwachtig van]
5. langzaam krimpen, uitzetten enz.
♢ de houten vloer werkt nog een beetje
Algemene uitdrukkingen:
1. iets naar binnen werken
[gulzig opeten]
Regelmatig werkwoord: wer-ken
ik werk
jij/u werkt
hij/zij werkt
wij/zij/jullie werken
ik/jij/u/hij/zij werkte
wij/zij/jullie werkten
hij heeft gewerkt
de/het/een gewerkte ....
werkend, werkende
Synoniemen
arbeiden, doen, functioneren
Tegenstellingen
luieren, weigeren