Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Vlak

betekenis & definitie

zn., o. (-ken), effen en open land; vlakte, vlak veld; oppervlak: het vlakvan het water;(meetkunde) tweedimensionale uitgebreidheid: een loodrecht vlak; (fig.) op een hellend vlak raken, van kwaad tot erger vervallen; de zes vlakken van een kubus; gebied: in het culturele, het politieke vlak; scheepsbodem, denning; bn. (-ker, -st), effen, plat, zonder verheffing of diepten: een vlak terrein (ook: niet begroeid of bebouwd): het vlakke veld, het open veld; de zee is vlak, weinig bewogen; de vlakke hand, open, uitgestrekt; met weinig of geen contrasten, ongenuanceerd; vlak van kleur; zonder verheffing van gevoel, uitdrukking of beweging: vlakvan toon; bw., horizontaal: het blad moet vlak liggen; pal: hij zit vlak voor mij; vlak voor de wind zeilen, de wind juist van achteren krijgen; ik kreeg de bal vlak tegen mijn voorhoofd; (fig.) iemand iets vlak in zijn gezicht zeggen; (bijna) onmiddellijk: vlak achter, na elkaar; het is vlakbij, zeer dicht bij; precies: vlak eronder.