v./m. (-n),
1. het evenwichtsorgaan bij vele ongewervelde waterdieren (e);
2. plantencel, die statolietenzetmeel bevat.
(e) De statocyste bestaat uit een instulping van het lichaamsoppervlak, voorzien van een aantal zintuigcellen met zintuigharen, waarop een zwaartesteentje (statoliet) rust. In sommige gevallen (inktvissen) is het orgaan bij het volwassen dier een volledig gesloten blaasje geworden; het is dan niet meer met zuiver (zee)water, maar met waterige endolymf (statolymf) gevuld. De statoliet wordt bij open statocyste (b.v. kreeften) meestal gevormd door van buitenaf opgenomen zandkorreltjes, bij gesloten statocyste (b.v. inktvissen) door kalkdeeltjes, die door de wand van het blaasje worden afgescheiden. Laat men een pas vervelde garnaal in plaats van zandkorreltjes, ijzerdeeltjes als statolieten in zijn statocyste opnemen, dan richt bij nadering van een sterke magneet het dier zich volgens de resultante van de zwaartekracht en de magnetische aantrekkingskracht. Bij de gewervelde dieren wordt de statocyste vertegenwoordigd door een bepaald on derdeel van het labyrint, de utriculus (→gehoororgaan). Door proeven met vissen en kreeften heeft men kunnen aantonen dat de werkzame prikkel voor de zwaartezintuigen bestaat in het min of meer zijwaarts omlaagglijden van de statoliet langs de wand van de statocyste bij schuine stand van het dier. Bij sommige ongewervelde dieren bevat de statocyste tevens rotatiezintuigen (→rotatiezin).