Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Scheiden

betekenis & definitie

(scheidde, heeft en is gescheiden),

1. de aaneensluiting, samenhang, verbinding verbreken of verbroken houden van of tussen: een brede gracht scheidde ons van het kasteel; het hoofd van de romp scheiden, (iemand) onthoofden; in toepassing op onstoff. zaken: de grens die het gepaste van het ongepaste scheidt; (van personen) bezigheden die hem van zijn gezin gescheiden hielden;
2. het huwelijk ontbinden van: zich laten scheiden, door de rechtbank de scheiding laten uitspreken; zij zijn gescheiden van tafel en bed;
3. de ineenvloeiing, vermenging of verwarring van het genoemde doen ophouden, afzonderen: het kaf van het koren, de bokken van de schapen, die begrippen zijn niet scherp van elkaar te scheiden; de bestanddelen van een mengsel van elkaar afzonderen; (vandaar) zuiveren: goud, zilver scheiden; chemisch ontleden, ontbinden: het water wordt door de elektrische stroom in waterstof en zuurstof gescheiden;
4. uiteen doen gaan: twee vechtenden scheiden, van elkaar verwijderen; een boedel scheiden, vereffenen en verdelen;
5. niet langer of verder samengaan of samenblijven; uiteengaan: hier scheiden onze wegen (ook fig.); (spr.) bij het scheiden van de markt leert men de kooplui kennen, wanneer het op een beslissing aankomt, leert men de mensen pas goed kennen;
6. heengaan, vertrekken; uit het leven scheiden, sterven;
7. zich losmaken, afstand doen van: hij kan van het geld niet scheiden.