v./m. (-ben),
lang, plat, gebogen beenstuk, deel van de borstkas; iemand de ribben breken, hem geweldig slaan; men kan zijn ribben tellen, hij is bijzonder mager; dat is een rib uit je lijf, dat is een grote uitgave, een geweldige aderlating; zijde, lendenen: een stoot in zijn ribben geven;
(slagersterm) stuk vlees aan de ribben van een geslacht dier, ribstuk; spant, boogvormige balk van een scheepsromp;
(bouwkunst) dunne, meestal houten balk ter ondersteuning van vloeren, zolderringen en dakkappen of om een naad af te dekken; in de gotiek veel toegepast in steen bij het aanbrengen van ribgewelven;
smalle strook land tussen twee veenpiassen; smalle bank in zee, rif; (mijnbouw) ertspijler die voorlopig als steunlichaam blijft staan;
smalle verhoging aan de oppervlakte van een voorwerp: de ribben op de rug van een boekband (echt, wanneer de katerns zo genaaid zijn dat de touwen een ribbel vormen; vals, bij machinaal gebonden boeken ter versiering aangebracht); (wiskunde) rechte lijn volgens welke twee platte vlakken elkaar snijden; kantlijn.
De ribben zijn zowel in het horizontale als in het verticale vlak gebogen beenstukken, die in een aantal van 12 paren samen met de 12 borstwervels en het borstbeen de borstkas samenstellen. Van dit aantal zijn slechts de eerste 7 (ware ribben) direct (door middel van kraakbeen) met het borstbeen verbonden, de 3 (of 4) volgende paren (valse ribben) zijn elk telkens verbonden met het voorgaande paar door middel van een brede kraakbeenspang. Op deze wijze ontstaat aan de voorzijde van het lichaam de kraakbenige ribbenboog, die uitwendig duidelijk voelbaar is als grens tussen de buik (de voorste buikwand) en de borst. De twee laatste ribbenparen reiken noch tot het borstbeen noch tot een voorgaand paar ribben en worden daarom wel zwevende ribben genoemd. Zij zijn van betekenis als aanhechtingsplaats van belangrijke spieren van de rug en van het middenrif.
Elk paar ribben is door middel van gewrichten dusdanig verbonden met twee opeenvolgende borstwervels en de tussenwervelschijf dat de open neergaande bewegingen tegelijk als gevolg hebben een vergroting, resp. verkleining van zowel de dwarse als de voor-achterwaartse diameter van de borstkas. Deze bewegingen leiden derhalve tot resp. de inen de uitademingsbewegingen van de longen. Terwijl de opgaande, derhalve inademingsbeweging wordt teweeggebracht uitsluitend door de werking van spieren (tussenribspieren, middenrifspieren, en in noodgevallen de grote spieren van borst en rug), wordt de neergaande of uitademingsbeweging in hoofdzaak veroorzaakt en zeker ingeleid door de elastische krachten die door de wringing van ribben, kraakbeen en borstbeen bij de opgaande beweging worden opgewekt en aan het eind van de inademingsbeweging als het ware vrij spel krijgen. Bij geforceerde uitademing spelen ook de spieren van de buikwand een grote rol. borstkas, wervelkolom.