Rib (ribbe)
v./m. (-ben), lang, plat, gebogen beenstuk, deel van de borstkas; iemand de ribben breken, hem geweldig slaan; men kan zijn ribben tellen, hij is bijzonder mager; dat is een rib uit je lijf, dat is een grote uitgave, een geweldige aderlating; zijde, lendenen: een stoot in zijn ribben geven; (slagersterm) stuk vlees aan de ribben van een geslacht...