v., theorie met betrekking tot de samenstelling van beleggingsportefeuilles, waarin risicovermindering door diversificatie (risicospreiding) wordt verklaard uit de graad van correlatie tussen de rendementen van aandelen en andere beleggingsobjecten.
(e) Met betrekking tot de portefeuilletheorie werd baanbrekend werk gepubliceerd door H.M.Markowitz. Op deze theorie bouwt logisch voort het zgn. kapitaalmarkt(evenwichts)model van W.F.Sharpe, evenals de zgn. efficiënte-markthypothese met betrekking tot de effectenmarkt. Deze nieuwe concepties kregen belangrijke implicaties voor de financieringsen investeringstheorie in de bedrijfseconomie. Ook wordt met portefeuilletheorie wel de postKeynesiaanse →geldtheorie aangeduid, waarvan de nauw met het voorgaande samenhangende grondslagen afkomstig zijn van de Amerikaanse econoom J.Tobin.
LITT. H.M.Markowitz, Portfolio selection, efficiënt diversification of investments (1959); W.F. Sharpe, Portfolio theory and Capital markets (1970);
G.Eijgenhuisen, Risico en rendement van aandelenportefeuilles (1977).