Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

plan

betekenis & definitie

[Fr.], o.,

1. (-s, -nen), schets, plattegrond: plan van de stad ’s-Gravenhage; een plan schetsen, tekenen; het in tekening gebrachte, uitgewerkte ontwerp van een bouwwerk: het plan van het nieuwe stadhuis;
2. (-nen), ontwerp, aangevend de manier waarop iets moet worden ingericht en ten uitvoer gelegd: het plan van een hervorming;
3. (thans m.n.) ontwerp voor ruimtelijke ordening: het nationale plan; streekplan; ook de organisatie die daartoe behoort; vervolgens ook met betrekking tot economische ordening: het centraal economisch plan ;
4. ontworpen stelsel volgens hetwelk men iets wil doen: alles verliep volgens de plannen; een plan maken, beramen; (gew.) zijn plan trekken, zich weten te redden, zich behelpen;
5. opzet, voornemen tot iets: een mooi, een ondoordacht plan; hij heeft grote plannen, denkt veel te doen; een plan maken, bedenken, smeden; het plan bestaat (om); een plan uitvoeren, verwezenlijken; ons plan viel in duigen; van plan zijn, voornemens zijn; in deze zin ook het plan of plan hebben; geen plan hebben (om), niet voornemens zijn; niet van plan zijn, gaat over in de betekenis: niet van zins zijn, zich niet willen schikken in het genoemde;
6. elk van de gedeelten waarin men met betrekking tot het perspectief een schilderij of vergezicht verdeelt: op het tweede plan zien wij een herberg; (fig.) zij werd naar het tweede plan verschoven, naar een minder vooraanstaande plaats; figuren, schrijvers van het tweede plan, die niet tot de voornaamsten behoren;
7. niveau, hoogte waarop iets staat: hij trachtte het gesprek op een hoger plan te brengen.