(ontdeed, heeft ontdaan),
1. vrijmaken, bevrijden, ontlasten (van): iemand of iets van iets ontdoen; zich van iets ontdoen, het uittrekken, afzetten enz.: ontdoe u van hoed en jas;
2. van de hand doen, verkopen, opruimen: effecten waarvan anderen gedwongen waren zich te ontdoen; uit de weg ruimen, laten verdwijnen: de hertog ontdeed zich van de lastige rivaal.