(het accent wisselt),
1. niet gelijk, verschillend (in maat, grootte enz. of met betrekking tot kwaliteit): ongelijke delen; deze twee tafels zijn van ongelijke hoogte; een ongelijke strijd, waarbij één van de partijen veel sterker is dan de andere; (gew.) ongelijke personen, van verschillend geslacht;
2. oneffen: het oppervlak is ruw en ongelijk;
3. ongelijkmatig: bw.: zijn pols sloeg zeer ongelijk;
4. bw. van graad, zonder vergelijking, aanzienlijk meer, veel;
5. (plantkunde) een ongelijke bladschijf, een blad waarbij de hoofdnerf de bladschijf niet in twee gelijke helften verdeelt.