v., het bevorderen van een grotere toegankelijkheid van alle vormen van onderwijs.
ⓔ Onderwijsdemocratisering is een van de voorwaarden die de democratie als samenlevingsvorm stelt. Voor een optimale deelname aan het maatschappelijk proces is een behoorlijk kennisniveau nodig, en het onderwijs kan daartoe in aanzienlijke mate bijdragen.
Men onderscheidt veelal een externe en een interne democratisering. Onder externe onderwijsdemocratisering wordt verstaan de vergroting van gelijke kansen op deelname aan hogere vormen van onderwijs. Het gaat daarbij m.n. om kinderen uit de lagere milieus. Sociale ongelijkheid van onderwijskansen is een historisch gegeven, verankerd in de structuur van het onderwijssysteem zoals dat in de 19e eeuw is opgebouwd naar het model van de standenmaatschappij: hoger onderwijs voor de hogere standen, middelbaar onderwijs voor de burgerlijke middengroepen, lager onderwijs voor de ‘volksklasse’. In het huidige denken over onderwijs en samenleving is dit 19e-eeuwse model al lang achterhaald, maar in de concrete werkelijkheid van het onderwijs is de standsgebondenheid nog altijd duidelijk aanwijsbaar. Werkende jongeren zijn voor het grootste deel arbeiderskinderen, terwijl hun leeftijdgenoten uit de meer welgestelde milieus bijna allemaal volledig dagonderwijs volgen. Onderzoeken uit de hele wereld laten steeds opnieuw zien dat de standsgebondenheid van het onderwijssysteem is af te lezen aan de schoolbevolking van het voorbereidend hoger en wetenschappelijk onderwijs.
De opheffing van dit sociale ongelijkheidsprobleem is in de westerse landen na de Tweede Wereldoorlog een van de kernpunten van het overheidsbeleid geweest. Alle pogingen zijn echter in feite mislukt, ook al zijn er lichte verbeteringen te constateren,
o.a. dankzij het wegnemen van financiële drempels. Men heeft hieruit willen afleiden dat de onderwijsdemocratisering niet alleen als een extern probleem kan worden beschouwd, en daarmee wordt het zwaartepunt verlegd naar de interne democratisering.
Onder interne democratisering wordt verstaan het wegnemen van barrières in het onderwijs die de individuele ontplooiing en de maatschappelijke weerbaarheid van jonge mensen in de weg staan. Deze vorm van democratisering stelt het onderwijs voor de taak om het leerproces zo te organiseren, dat alle leerlingen in staat worden gesteld bewust en zelfstandig deel te nemen aan het maatschappelijke gebeuren. Het probleem van de interne democratisering is erg ingewikkeld en nog lang niet aan een oplossing toe. Men kan dat probleem op macro- en op microniveau benaderen.
Op macroniveau kan men vaststellen dat het onderwijs is ontstaan en ontwikkeld in een elitaire traditie. Wat betreft de inhoud van het (voortgezet) onderwijs is vaak opgemerkt, dat er in de 19e eeuw eigenlijk twee systemen naast elkaar bestonden: een voor de elite en een voor de massa. Tot het elitesysteem behoorden de ➝humaniora, die tot doel hadden de toekomstige elite een algemene vorming te geven, o.a. ter voorbereiding op de universiteit. Het tweede type, waartoe b.v. het beroepsonderwijs hoort, had vanaf het begin een heel ander doel: de jeugd van het ‘gewone volk’ praktische kundigheden en bekwaamheden bij te brengen. In tegenstelling tot de humaniora is deze laatste vorm van onderwijs nadrukkelijk afgestemd op de eisen van de beroepspraktijk. De naoorlogse democratiseringsbeweging is in wezen gericht op de éénmaking van de twee genoemde typen.
Interne democratisering op macroniveau vereist een integratie van het voortgezet en hoger onderwijs. In Nederland werd de eerste stap tot integratie van het voortgezet onderwijs gezet in 1963, toen de ➝Mammoetwet werd aangenomen. Daarmee werd een eenjarige brugperiode ingevoerd, terwijl voorts mogelijkheden werden geschapen voor scholengemeenschappen. Naarmate in de jaren zestig meer ervaring met deze scholengemeenschappen werd opgedaan, groeide de ontevredenheid met de eenjarige brugklas en kwamen er experimenten op gang met meerjarige brugperioden. Uiteindelijk moet dit gaan leiden tot een volledig geïntegreerd voortgezet onderwijs voor de hele leeftijdscategorie van 12-16 jaar: de ➝middenschool die zowel het lager beroepsonderwijs en de MAVO als de vier leerjaren van HAVO en vwo moet omvatten. De eerste experimenten met deze middenschool zijn in 1976 van start gegaan. Ook in België is sinds de wet van 31.7.1975 een belangrijke stap gezet op weg naar een geïntegreerd voortgezet (secundair) onderwijs met de invoering van een brugklas en grotere doorstromingsmogelijkheden tussen de verschillende schooltypen.
Op microniveau kan men stellen dat geïntegreerde vormen van voortgezet en hoger onderwijs de democratisering in zoverre bevorderen, dat de institutionele discriminatie van bevoorrechten en benadeelden wordt opgeheven; alle leerlingen van dezelfde leeftijdsgroep bezoeken immers een zelfde school, en daarbinnen kunnen zij de programma’s volgen die het best bij hun geaardheid passen. Maar ook in dat geval is het probleem van de interne democratisering nog niet opgelost, omdat er dan nog steeds een radicale verandering van onderwijsinhouden en -methoden nodig is. De bestaande inhouden en methoden zijn rijk voorzien van hindernissen die de individuele ontplooiing en de maatschappelijke weerbaarheid van jonge mensen in de weg staan. Daarover is in de jaren zeventig veel bekend geworden door de studie van het verborgen ➝curriculum. Er zullen hele nieuwe modellen voor leerplanontwikkeling moeten komen om deze problemen onder de knie te krijgen. Wat Nederland betreft is de eerste aanzet daartoe te vinden in de experimenten voor de middenschool.
Verdergaande bijdragen zijn te verwachten van het innovatieproject ➝participatieonderwijs, dat in 1977 aarzelend van start is gegaan. Het vraagstuk van de onderwijsdemocratisering is nog lang niet opgelost, en een definitieve oplossing is ook niet te verwachten tenzij er tegelijkertijd grootscheepse veranderingen tot stand komen ter democratisering van het huidige maatschappelijke systeem. [dr. M.A.J.M. Matthijsen] LITT. M.A.J.M. Matthijsen, Klasse-onderwijs (1971); C.E.
Vervoort, Onderwijs en maatschappij (1975); Contouren van een toekomstig onderwijsbestel, discussienota van de Ned. minister van Onderwijs en Wetenschappen (1975); P. van der Kley en A. Wesselingh, Onderwijs en maatschappelijke ongelijkheid (1975); L. Stone (red.), Schooling and society (1976).