Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-06-2020

omdraaien

betekenis & definitie

(draaide om, is en heeft omgedraaid),

I. (onoverg.) 1. ronddraaien: het hart draait me om in mijn lijf, aanduiding van misselijkheid of walging;
2. zó draaien dat wat vroeger vóór was nu achter komt: de windwijzer is sinds vanmorgen geheel omgedraaid; de wind is omgedraaid, van richting veranderd; (fig.) van gevoelen, gezindheid of partij veranderen: hij draaide om als een blad aan de boom;

II. (overg.) 1. in de rondte doen draaien;

2. draaiend bewegen, wenden, van stand doen veranderen: een knop, een schakelaar —; de sleutel (en vandaar: het slot) —; zij draaide haar hoofd om; zijn hand voor iets niet —, er geen probleem van maken; een dier, iemand de hals, de nek —, aldus doden;
3. (wederk.) zich —, zich zo wenden dat men met de voorzijde naar achteren komt te staan of te zitten: zij draaide zich geheel op haar stoel naar hem om; van liggende personen, zich zo wenden dat men van de ene zijde op de andere komt: ik heb mij wel twintigmaal in bed omgedraaid; ook ter aanduiding van het voortzetten van de slaap: om zes uur draai ik me nog eens lekker om.