Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

natuurbescherming

betekenis & definitie

v., bescherming van de natuur.

De natuurbescherming betreft zowel objecten uit de levende natuur (planten, dieren, levensgemeenschappen) als uit de levenloze natuur (landschapsvormen, geologische bijzonderheden). Het motief voor natuurbescherming kan gelegen zijn in de betekenis van deze voorwerpen voor natuurwetenschap, landschapsverzorging of recreatie, maar vooral in het besef dat de mens verplicht is de diversiteit van de nu nog aanwezige natuurlijke rijkdommen te beschermen, in stand te houden en aan het nageslacht door te geven. De natuurbescherming kan tot stand komen door de betrokken objecten door middel van wettelijke bepalingen te beschermen, b.v. door het plukken van plantesoorten te verbieden, sluiting van de jacht op bepaalde diersoorten of verboden tot het ondernemen van werken die het landschap schaden (wettelijke en planologische natuurbescherming). Daarnaast kan men bepaalde terreinen en gebieden verwerven en op zodanige manier beheren dat het oorspronkelijk karakter ervan in stand gehouden wordt, of zo dat een bedreigde dier- of plantesoort zich daar kan handhaven. Een dergelijk terrein heet natuurmonument of natuurreservaat. Grote reservaten die meestal gehele landschappen omvatten en waarvan het behoud gezien wordt als van groot belang voor de gemeenschap worden aangeduid als nationale parken.

In de natuurbescherming valt een onderscheid te maken tussen natuurbehoud en natuurbeheer. Oorspronkelijk stond natuurbehoud op de voorgrond en was het streven geheel gericht op de instandhouding van interessante objecten. Het bleek daarbij echter al spoedig dat vele natuurmonumenten niet aan zichzelf konden worden overgelaten. In de regel weerspiegelden zij een zekere mate van menselijke invloed, die essentieel bleek voor hun voortbestaan. Het is dus nodig beheersmaatregelen te nemen om de bescherming ook te doen resulteren in behoud. Zo is gebleken dat men een heideveld niet aan zichzelf kan overlaten, aangezien dan de heide veroudert en tenslotte afsterft, terwijl bovendien berken en dennen opslaan.

Vroeger werd de heide in stand gehouden doordat men er schapen weidde en plaggen stak; nu deze vorm van exploitatie vrijwel verdwenen is, moet men ter vervanging hiervan de heide maaien of afbranden en boomopslag verwijderen. Soortgelijke problemen doen zich bij vele andere ogenschijnlijk natuurlijke levensgemeenschappen voor. De natuurbescherming heeft zich ontwikkeld tot een streven naar een juist beheer van de natuurlijke rijkdommen, gericht op de instandhouding van zo rijk en veelzijdig mogelijke levensgemeenschappen.

De oudste vorm van natuurbescherming is de wildbescherming, waarbij men het doden van bepaalde, wildsoorten verbood. Dergelijke maatregelen zijn sinds de middeleeuwen in diverse Europese landen genomen en werden later ook buiten Europa ingevoerd. Het idee van natuurbescherming in de huidige zin ontstond in de tweede helft van de 19e eeuw, toen men zich begon te realiseren dat de ‘wildernis’ met angstwekkende snelheid teruggedrongen werd. In 1853 werden grote delen van het Forêt de Fontainebleau als ‘réserve biologique et réserve artistique’ gereserveerd. In 1872 werd een gebied in de Rocky Mountains tot beschermd gebied verklaard; het werd Yellowstone National Park genoemd.

In Nederland heeft de natuurbescherming concrete vormen aangenomen in 1905, toen de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland werd opgericht. Deze vereniging verwierf in de loop der jaren een aanzienlijk aantal terreinen van allerlei aard, moerasgebieden, bossen, duinterreinen, heidevelden enz. Verder werden, mede op instigatie van deze vereniging in alle provincies stichtingen opgericht, de provinciale ‘landschappen’, en in Friesland een vereniging It Fryske Gea, met het doel op meer regionale schaal ook natuurterreinen te verwerven en te beschermen. Verder heeft de staat, m.n. het Staatsbosbeheer, sinds 1908 terreinen als reservaat aangewezen en beheerd en in de laatste decennia ook een actief aankoopbeleid gevoerd. Tenslotte bestaan nog enige stichtingen, speciaal ter instandhouding van bepaalde reservaten, b.v. het Nationale Park de Hoge Veluwe, Het Gooisch Natuurreservaat en het Nationale Park de Kennemerduinen. Naast de stichting en het beheer van reservaten werd vrij spoedig behoefte gevoeld aan activiteiten om de bevolking bewust te maken van de noodzaak van natuurbescherming en op deze wijze ook invloed te krijgen op de besluitvorming omtrent ontginningen, ruilverkavelingen en andere ingrepen in het landschap.

Een groot aantal organisaties heeft zich hiertoe in 1932 verenigd in de Contactcommissie voor Natuur- en Landschapsbescherming, die zich beijvert de stem van de natuurbescherming in het planologisch overleg hoorbaar te maken. Vanaf 1972 neemt de Contactcommissie deel in de Stichting Natuur en Milieu, waarin ook de Ned. Vereniging tegen Water-, Bodemen Luchtverontreiniging, de Stichting Centrum Milieuzorg en de Stichting tot Behoud van Natuurmonumenten samenwerken. Natuur en Milieu heeft tot taak het overheidsbeleid op het gebied van natuur- en landschapsbehoud en milieubeheer constructief te beïnvloeden. Deze stichting houdt zich niet alleen bezig met het indienen van bezwaarschriften tegen ongewenste overheidsbeslissingen op grond van o.a. de wet op de Ruimtelijke Ordening en de wetten tegen de milieuverontreiniging, maar neemt ook deel aan voorbereidende en beleidsadviserende commissies. Bij de propaganda voor de natuurbeschermingsgedachte speelt het Instituut voor Natuurbeschermingseducatie, dat o.a. natuurgidsen opleidt, een grote rol.

Dit instituut heeft weten te bereiken dat men in brede kring de noodzaak heeft ingezien de natuurbescherming ook door wettelijke bepalingen te steunen. Dit heeft geleid tot de aanneming van de Natuurbeschermingswet in 1967. De Natuurbeschermingswet maakt het de minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM) mogelijk bepaalde gebieden aan te wijzen als natuurmonument. Hij wordt hierbij geadviseerd door een aantal commissies die verenigd zijn in de Natuurbeschermingsraad. Tot de permanente commissie van deze raad behoort o.a. de Natuurwetenschappelijke Commissie (NWC), die door het Ministerie van CRM wordt ingeschakeld bij de voorbereiding van ruilverkavelingen en dit van advies dient over natuurwetenschappelijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het te verkavelen gebied. Hierop worden de wensen tot het sparen van bepaalde gebieden (natuurreservaten) gebaseerd.

In 1976 werd een Landinrichtingswet in voorbereiding genomen die de huidige Ruilverkavelingswet van 1954 moet vervangen. Voorts is bij de Natuurbeschermingswet sinds 6.8.1973 ook de bescherming van bepaalde plante- en diersoorten geregeld. Voor een verantwoord beheer van natuurreservaten is veel wetenschappelijk onderzoek nodig. Dit vindt plaats op het Rijksinstituut

Natuurbeheer, dat tevens advies uitbrengt aan de beleidsinstanties die verantwoordelijkheid dragen voor natuurbehoud.

In België bestond natuurbescherming tot ca. 1930 uitsluitend uit particuliere initiatieven. Het eerste daarvan was de actie tot behoud van de Kalmthoutse Heide (1700 ha). Deze actie gaf aanleiding tot de stichting van de Koninklijke Vereniging voor Natuur-en Stedeschoon (Antwerpen, 1910), die ook op internationaal vlak pionierswerk verrichtte (eerste internationaal congres over natuuren stedeschoon te Antwerpen in 1935). In Wallonië werd baanbrekend werk verricht door de bioloog Jean Massart (Pour la protection de la nature en Belgique, 1912) en de vereniging Ardenne-et-Gaume (Brussel, 1941). De overheid kreeg pas ca.1930 belangstelling voor de natuurbeschermingsproblematiek (Wet op het Behoud van Monumenten en Landschappen, 1931). Toch is de redding van kostbare natuurgebieden en landschappen ook thans nog hoofdzakelijk te danken aan particuliere verenigingen.

Bekende particuliere instellingen zijn de Stichting der Belg. Nationaal Parken, de Vereniging Ardenne-et-Gaume, de Vereniging voor Natuur-en Stedeschoon en sinds 1951 het Nationaal Verbond voor Natuurbescherming, dat sinds 1971 is opgenomen in de Bond Beter Leefmilieu. Sinds 1953 wordt jaarlijks een natuurbeschermingsdag gehouden. Van overheidswege zijn voor de natuurbescherming vooral de ministers van Nationale Opvoeding en die van Landbouw aansprakelijk. Eerstgenoemde houdt zich vooral bezig met de klassering van waardevolle landschappen en de wetgeving dienaangaande, het Ministerie van Landbouw heeft een afdeling voor de aanwijzing van rijksgronden tot natuurreservaat. Daarnaast kan een beroep gedaan worden op het Bestuur van Water en Bossen, waaraan een Dienst van de Natuurreservaten en Natuurbescherming verbonden is.

In 1970 startte de Gentse Rijksuniversiteit met een cursus over natuurbehoud. Aan het Rijksuniversitair Centrum te Antwerpen kwam een Natuurlaboratorium tot stand. Het Nationaal Verbond voor Natuurbescherming nam het initiatief tot de oprichting van een Centrum voor Natuurbeschermingseducatie. Op 12.2.1973 werd een wet op het natuurbehoud uitgevaardigd, die o.a. leidde tot een KB van 16.2.1976 waarin de gehele of totale bescherming van een aantal plantesoorten geregeld is. België bezat in 1977 110 natuurreservaten met een totale oppervlakte van 13773 ha.

Ook in talrijke andere landen heeft de natuurbescherming geleid tot de stichting van reservaten en nationale parken. Een groot probleem, speciaal in de ontwikkelingslanden, wordt gevormd door de moeilijkheid de belangen van de groeiende, veelal zeer arme bevolking te verzoenen met die van de natuurbescherming. Vooral in landen waar grote dieren voorkomen, die een uitgebreide en gevarieerde biotoop behoeven, doen zich deze moeilijkheden voor. Vele aspecten van de natuurbescherming hebben een internationaal karakter, hetzij doordat bepaalde levensgemeenschappen niet binnen één land, maar alleen door samenwerking tussen nabuurlanden in stand kunnen worden gehouden, hetzij doordat de te beschermen objecten zich van het ene gebied naar het andere verplaatsen (vogeltrek, rondtrekkende hoefdieren in Afrika).

De behoefte aan internationale samenwerking in de natuurbescherming heeft geleid tot vele contacten en tot de oprichting van internationale organisaties, aanvankelijk voor speciale problemen, b.v. vogelbescherming, later, in 1948, tot de oprichting van de Union Internationale pour la Protection de la Nature, waarvan de naam in 1956 gewijzigd werd in International Union for Conservation of Nature and Natural Resources. Het World Wildlife Fund beweegt zich door zijn activiteiten ten behoeve van bedreigde diersoorten eveneens op het gebied van de natuurbescherming.

LITT. E.A.G.Duffrey, Wildlife conservation in Europe (1970); A.Noirfalise e.a., De natuurreservaten van België (1970); C.I.L.Maas en J.C.van der Kamer (red.), Nationale landschapsparken (1974); W.van Dieren, Natuur is duur (1977); A.Coops en F.W.Maas (red.), Natuurmonumenten in Nederland (1977).