Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

nat

betekenis & definitie

I. bn. (-ter, -st),

1. vloeibaar, niet droog, niet vast: natte en droge waren; de verf is nog natte mest; (waterstaat) een natte dijk, buitendijk; het natte strand, gedeelte dat bij vloed onder water loopt; profiel, gedeelte van het dwarsprofiel van een rivier, kanaal, sluis enz. dat door het water wordt ingenomen;
2. regenachtig, vochtig, niet droog: weer; een nat jaar;
3. door water bevochtigd, ermee doortrokken: natte voeten; zo als een kat, door en door nat; een natte paraplu; het natte gras;
4. vochtig tengevolge van een bepaalde handeling of bewerking; waterhoudend: zand; natte omslagen; natte stoom,

stoom beneden het dauwpunt, die dus een fijnverdeelde waternevel bevat; met behulp van vocht: een proef op de natte weg (bij het essaaieren);

5. vochtig door andere vloeistoffen dan water: zijn snor was van het bier; natte smering, waarbij de machinedelen met een olielaag bedekt zijn;
6. vochtig door vochten die het lichaam afscheidt: haar wangen waren nat van tranen; nat van het zweet; (van baby’s) hij is al weer nat; (zegsw.) iemand meteen natte vinger kunnen lijmen, gemakkelijk kunnen overhalen tot iets; een natte droom, waarbij een zaadlozing plaatsvindt;
7. met betrekking tot drankgebruik: hij is van de natte gemeente, hij houdt van een glaasje;

II. zn. o.,

1. vocht, vloeistof: ligt er geen op die tafel?;vooral met betrekking tot water: pas op, loop niet in het nat; in den natte, uitvoering van grondwerken in water, b.v. het storten van beton onder water; het is alles één potnat, zij zijn allemaal hetzelfde;
2. het water van rivieren, meren, de zee: het heldere nat van een vijver; het zilte nat, de zee;
3. vloeistof waarin vlees, groenten enz. gekookt of getrokken zijn: van het nat van bruine bonen maakt zij soep.