Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

naamval

betekenis & definitie

m. (-len), (taalkunde) casus, elk van de vormen van een naamwoord die zijn betrekking tot andere woorden in de volzin aanduiden.

Het Latijn heeft zes, het Grieks vijf, het Sanskriet acht naamvallen. Dit wil zeggen dat b.v. in het Grieks regelmatig reeksen voorkomen van vijf naamwoorden (b.v. voor paard: hippos, hippe, hippou, hippoi en hippon) die alle vijf dezelfde betekenis (paard) hebben, maar in verschillende typen van woordgroepen kunnen voorkomen. De benamingen die in de Latijnse spraakkunst voor de in die taal aanwezige zes naamvallen worden gebruikt zijn: nominativus (eerste naamval), genitivus (tweede naamval), dativus (derde naamval), accusativus (vierde naamval), vocativus (vijfde naamval) en ablativus (zesde naamval). In het Sanskriet onderscheidt men daarenboven nog een locativus en een instrumentalis. Voor talen met een geheel ander naamvallensysteem zijn nog diverse andere minder bekende benamingen voor de afzonderlijke naamvallen in gebruik. Sommige taalkundigen zijn van mening dat de naamval naast zijn syntactische functie, ook nog een betekenisfunctie kan hebben.

Tot een door allen aanvaarde opvatting is men niet gekomen. Binnen de groep der Indo-europese talen heeft men geconstateerd dat de naamvalonderscheiding verzwakt of zelfs geheel verdwenen is. Zo bezit het Ned. geen naamvalsonderscheiding meer, behalve bij persoonsnamen (Joop, Joops; Wim, Wims); resten van vroegere naamvalonderscheiding vindt men in vaste verbindingen als in den lande, (de dag) des Heren, een bete broods.

LITT. L.Hjelmslev, La catégorie des cas (2 dln. 1935-37); A.W.de Groot, Classification of cases and uses of cases (1956).