Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

merg

betekenis & definitie

o.,

1. zachte en vette substantie die de holte van de beenderen vult: in het merg worden rode bloedlichaampjes opgebouwd; (oneig.) hij heeft merg in de pijpen, is zeer sterk; die kreet drong jedoor merg en been, was hartverscheurend; (fig.) ter aanduiding van het diepste wezen: de vrijheidsliefde zit de mens in het merg; een mysticus in merg en been, die het door en door is;
2. het verlengde merg, verbinding tussen ruggemerg en hersenen;
3. (plantkunde) weefsel waaruit, m.n. bij tweezaadlobbige planten, het binnenste gedeelte van de stengel bestaat;
4. het vlees van sommige vruchten;
5. (fig.) het binnenste, ook de kracht, sterkte, jeugd, geest van iets, het beste, het edelste, de pit.

DIERKUNDE

Het merg, medulla, komt in diverse betekenissen voor:

1. de substantie die de holte van beenderen vult (beenmerg);
2. het binnenste van diverse organen, in tegenstelling tot schors, b.v. bijniermerg, lymfknoopmerg;
3. bepaalde delen van het centraal zenuwstelsel die door benige delen omgeven worden, nl. het verlengde merg en het ruggemerg;
4. de myelinelaag rond de uitlopers van zenuwcellen (mergschede).

PLANTKUNDE

Merg is het losgebouwde, meestal uit parenchymcellen bestaande weefsel dat binnen de kring van vaatbundels bij tweezaadlobbige planten wordt aangetroffen. Ook het binnenste weefsel van stengels van diverse eenzaadlobbige planten heet merg, b.v. bij bies, en het vlees van sommige vruchten wordt ook wel merg genoemd.

< >