(matigde, heeft gematigd), (overg.)
1. binnen de juiste maat brengen of houden, intomen, beteugelen: zijn drift, zijn toorn-;
2. zich -, zich inhouden; zijn hartstochten, zijn begeerten beheersen; m.n. zich niet heftig uiten;
3. verzachten, verminderen; lenigen: de wind heeft de hitte wat gematigd.