Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

matig

betekenis & definitie

bn. en bw. (-er, -st),

1. een redelijke maat niet te buiten gaande: in zijn spreken; matige arbeid;
2. maat houdend met betrekking tot eten en drinken of ander materieel genot, sober: een matig gebruik maken van sterkedrank; hij is in alles zeer matig; een matig roker; bw.: matig eten;
3. middelmatig, niet zeer groot, talrijk of hevig: hij heeft een matig vermogen; een matige hitte; handel, met geringe omzet; (bw.) niet zeer: matig rijk;
4. (bw., verbonden met maar) weinig of in het geheel niet: hij is er maar matig mee ingenomen,

maar zozo; ik vind het maar matig, niet zeer fraai of goed.