I. m., het eierenleggen van de vogels: kippen die nog aan de zijn; een kip van de eerste [=
II. v./m./o. (-gen),
1. het eenmaal leggen en ophalen van een visnet;
2. plaats waar het eierleggen gebeurt;
3. plek in een sloot enz. waar veel vis zit;
4. hoeveelheid graan die een maaier telkens als los hoopje neerlegt;
5. laag schoven op de dorsvloer.