o., een culturele, in het bijzonder kerkelijke politiek, zoals in Oostenrijk gevoerd door en daarom genoemd naar keizer Jozef n, waarbij gestreefd werd naar godsdienstvrijheid in de geest van de Verlichting en naar onderwerping van de Kerk aan de wereldlijke overheid.
(e) Het Tolerantie-edict van 1781 bracht gelijkstelling van niet-rooms-katholieke christenen en verruimde de rechtspositie van de joden. Het aantal kerken en kloosters werd verminderd, kerkelijke goederen werden genationaliseerd, scholen, ziekenhuizen en armenzorg onder staatsbeheer gesteld en de geestelijkheid werd gesalarieerd. Voorts streefde het jozefinisme naar een zekere onafhankelijkheid van de Oostenrijkse Kerk: pauselijke beslissingen zoals bisschopsbenoemingen en richtlijnen voor het kerkelijk beleid werden aan keizerlij ke goedkeuring (placet) onderworpen en uitsluitend staatsseminaria werden met de opleiding van de geestelijken belast. Hoewel veel van deze hervormingen teniet gedaan werden na Jozefs dood, bleef het jozefinisme doorwerken in bureaucratische en intellectuele kringen tot midden 19e eeuw, en was het van invloed op het latere liberalisme. Buiten Oostenrijk wordt ook de politiek van andere rooms-katholieke vorsten, tevens die van Willem i, van Maanen en Gobbelschroy in het Ned.-Belg. Koninkrijk (1815—30), wel als jozefinisme gekenschetst.
LITT. E.Winter, Der Josephinismus (1943); F. Maass, Der Josphinismus (5 dln. 1951—61); F. Maass, Der Frühjosephinismus (1969).