o. (-en), (anatomie) het gewricht gevormd door de uitholling in het heupbeen en de kop van het dijbeen.
(e) Het heupgewricht is een kogelgewricht. De kom (acetabulum) ligt aan de zijkant van het heupbeen. Deze benige kom wordt vergroot door een kraakbeenrand zodat de met kraakbeen beklede dijbeenkop voor een groot deel wordt omvat. Het heupgewricht heeft een beperktere beweeglijkheid dan het schoudergewricht; ontwrichtingen van het heupgewricht zijn dan ook zeldzamer. Het gewrichtskapsel wordt versterkt door krachtige banden, die in het weefsel van het kapsel zijn vervlochten. Van het midden van de kop loopt dwars door de gewrichtsspleet een ronde band naar de kom. De functie van dit ligament bij de volwassene is onzeker.